ECLI:NL:GHARL:2014:7779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
12/00311
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) voor het jaar 2008, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag van € 8.934 werd opgelegd na een controle van de rittenregistratie van belanghebbende, die als directeur werkzaam was bij [D] BV. De Inspecteur concludeerde dat de rittenregistratie niet voldeed aan de wettelijke eisen, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank Leeuwarden had eerder de naheffingsaanslag verminderd tot € 8.842, maar belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de Inspecteur in strijd met artikel 8 EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens had gehandeld door gebruik te maken van gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau.

Tijdens de zitting van het Hof werd de argumentatie van belanghebbende verder toegelicht, waarbij de gemachtigde zich beperkte tot de grief van schending van privacyrechten. De Inspecteur concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt, en dat de rittenregistratie niet aan de vereisten voldeed. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 12/00311
uitspraakdatum: 7 oktober 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 september 2012, nummer AWB 11/586, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Oost/Landelijk Coördinatiecentrum Auto,
(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd van € 8.934. Bij beschikking is aan heffingsrente een bedrag berekend van € 443, en een boete van € 4.467.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 september 2012 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag LB/PVV verminderd tot een bedrag van € 8.842, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij een op 13 maart 2014 ingekomen brief heeft belanghebbende zijn hoger beroep aangevuld. Op 20 maart 2014 is ter griffie van het Hof een pleitnota van de Inspecteur ontvangen.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde drs. [A], bijgestaan door [B], en namens de Inspecteur [C].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 in dienstbetrekking werkzaam als directeur bij [D] BV te [Z] (hierna: werkgever).
2.2
De werkgever heeft aan belanghebbende in 2008 een auto, te weten een Mercedes Benz E280, kenteken [00-YY-XX] (hierna: de auto), ter beschikking gesteld. Door middel van een ingevuld en ondertekend formulier van 23 maart 2006 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht een 'Verklaring geen privégebruik auto' af te geven. Bij beschikking met dagtekening 30 maart 2006 heeft de Inspecteur positief beslist op het verzoek van belanghebbende.
2.3
Bij brief met dagtekening 20 november 2009 heeft de Inspecteur ter controle
op de afgegeven verklaring geen privégebruik auto, belanghebbende verzocht over de periode 1 januari 2008 tot en met 20 november 2009 een vragenformulier 'Loonheffingen geen privégebruik auto' in te vullen en, indien belanghebbende daarover beschikt, een rittenregistratie te overleggen.
2.4
Belanghebbende heeft hierop gereageerd door het vragenformulier ingevuld en ondertekend, met dagtekening 8 december 2009, te retourneren. Bij vraag 10 van het vragenformulier heeft belanghebbende het volgende vermeld:
'Vraag 6d: alle ritten zijn zakelijk
Vraag 6i: de namen van bedrijven, die bezocht worden zijn vermeld; niet de adressen;
wel de plaatsnamen.'
Als bijlage bij de vragenbrief heeft belanghebbende zijn rittenregistratie overgelegd. In de rittenregistratie is vermeld dat in 2008 alleen zakelijk met de auto is gereden.
2.5
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 8 februari 2010 erop gewezen dat in de rittenregistratie 2008 de volgende gebreken zijn geconstateerd:
- per enkele rit is de begin- en eindstand van de kilometerteller niet (altijd) aangegeven;
- per enkele rit is het volledige begin- en eindadres niet (altijd) aangegeven;
- het karakter van de rit (privé of zakelijk) is niet (altijd) aangegeven;
- de afwijkende route is niet (altijd) genoteerd.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld een rittenregistratie in te dienen over de periode 1 januari 2008 tot en met 20 november 2009 die aan de formele eisen van de Wet op de loonbelasting voldoet.
2.6
Belanghebbende heeft bij brief van 17 maart 2010 een aangepaste rittenregistratie aan de Inspecteur gezonden.
2.7
Bij brief van 30 maart 2010 heeft de Inspecteur met betrekking tot de rittenregistratie van de auto over de periode 2006-2009 een aantal vragen gesteld die betrekking hebben op 20 signaleringen van weggebruik met de door belanghebbende gebruikte auto’s en die niet in de rittenadministratie van belanghebbende zijn verwerkt. Over 2008 heeft de Inspecteur het volgende opgemerkt:
'- Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op donderdag 10-7-2008 op de Weg Der Verenigde Naties in Groningen met uw auto [00-YY-XX] is gereden. Deze rit staat niet vermeld in uw rittenregistratie. Kunt u dit verklaren?
- Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op donderdag 24-7-2008 op de rijksweg A28 in de gemeente Assen met uw auto [00-YY-XX] is gereden. Deze rit staat niet in uw ritten registratie. Kunt u dit verklaren?'
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat het hier gaat om twee verkeersovertredingen in het jaar 2008.
2.8
Belanghebbende heeft bij brief van 17 april 2010 geantwoord dat een aantal van de in de brief van 30 maart 2010 door de Inspecteur aangehaalde ritten samenvalt met genoteerde ritten naar klanten. Tevens heeft hij opgemerkt dat het (slechts) een aantal malen is voorgekomen dat hij of zijn boekhoudster dagnotities zijn kwijtgeraakt en dat de informatie naar beste geheugen is aangevuld. Ook kunnen dagnotities incidenteel verkeerd zijn overgenomen of verkeerd zijn gelezen. Daarnaast heeft hij medegedeeld dat de auto af en toe ook wordt gebruikt door andere verkopers van het bedrijf. Deze personen hebben wel de ritten en kilometers opgegeven maar deze gegevens zijn niet door hem te controleren. Tot slot heeft hij laten weten dat hij in privé over een veel prettigere auto beschikt en dat het daarom niet nodig is de aan hem ter beschikking gestelde auto in privé te gebruiken.
2.9
De Inspecteur heeft met dagtekening 16 augustus 2010 de naheffingsaanslag LB/PVV over 2008 opgelegd van € 8.934. Dit bedrag van € 8.934 is gebaseerd op:
  • een tabelloon per jaar van € 41.978;
  • de cataloguswaarde van de auto van € 76.818;
  • de periode van terbeschikkingstelling van bovengenoemde auto van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008;
  • een eigen bijdrage van nihil.
2.1
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat belanghebbende de ritten bijhield in zijn digitale agenda (telefoon) en dat belanghebbendes secretaresse de ritten aan de hand van die agenda verwerkte in Excel. De gegevens van de digitale agenda zijn niet bewaard gebleven.
2.11
In de procedure bij de Rechtbank heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de cataloguswaarde van de auto € 76.107 bedraagt. De Rechtbank heeft het beroep, uitsluitend wat betreft de waarde van de auto en de daarmee verband houdende berekening van de na te heffen loonbelasting, gegrond verklaard en in verband daarmee de nageheven loonbelasting verminderd tot € 8.842.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2
In een brief, ter griffie van het Hof ontvangen op 13 maart 2004, heeft belanghebbende het hoger beroep aangevuld met de stelling dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens door gebruik te maken van gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau.
3.3
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende nader en uitdrukkelijk verklaard, dat het hoger beroep zich beperkt tot voormelde grief van schending van artikel 8 EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Voorts heeft de gemachtigde verklaard dat de catalogusprijs van de auto zoals nader vastgesteld door de Rechtbank, alsmede de bevoegdheid van de Inspecteur die de naheffingsaanslag heeft vastgesteld niet meer in geschil zijn.
De gemachtigde concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Gebruik van gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)
4.1
Het Hof zal op grond van hetgeen hierna wordt overwogen de in 3.2 vermelde stelling niet in dit geding beantwoorden.
Wettelijk kader loonbelasting
4.2
Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2008) (hierna: Wet LB) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
'1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, met dien verstande dat het voordeel op jaarbasis op 14% van de waarde van de auto wordt gesteld indien de officiële specifieke CO2-uitstoot van de auto niet hoger is dan:
95 gram per kilometer, bij een auto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, en
110 gram per kilometer, bij een auto met een andere soort motor.
De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
(…)
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
(…)”
4.3
De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: URLB) van zijn in artikel 13bis, vijfde lid, van de Wet LB bedoelde bevoegdheid gebruik gemaakt door in artikel 21c, eerste lid, van de URLB (tekst 2008) - voor zover hier van belang – het volgende te bepalen:
'1. De rittenregistratie bedoeld in artikel 13 bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
merk, type en kenteken van de auto;
periode van terbeschikkingstelling van de auto;
per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
(…)'
Beoordeling privégebruik
4.4
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat hij in het tijdvak van naheffing – het jaar 2008 – voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden met de aan hem door de werkgever voor het verrichten van werkzaamheden ter beschikking gestelde personenauto heeft gereden. Bij dit oordeel laat het Hof de hiervoor onder 2.7 weergegeven twee signaleringen die afkomstig zijn van het CJIB buiten beschouwing.
4.5
Het Hof kent voor zijn oordeel betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden:
  • in de kilometeradministratie over het jaar 2008 heeft belanghebbende enkel de namen vermeld van bedrijven die zijn bezocht alsmede de plaatsnamen, niet de adressen;
  • per rit zijn de begin- en eindstand van de kilometerteller niet altijd genoteerd; belanghebbende noteert per dag uitsluitend de eindstand van de kilometerteller;
  • het karakter van de rit – zakelijk of privé – is in de administratie niet altijd vermeld;
  • in de rittenadministratie over het jaar 2008 is vermeld dat alleen zakelijk is gereden; afwijkende routes zijn niet genoteerd;
  • de secretaresse van belanghebbende heeft de kilometerstanden per rit afgeleid uit de afspraken van belanghebbende die voorkomen in diens digitale agenda; nu echter de gegevens van die digitale agenda niet zijn bewaard, is de rittenadministratie niet controleerbaar;
  • de auto van belanghebbende is enkele malen gebruikt door andere verkopers van het bedrijf; deze hebben wel ritten en kilometers opgegeven, maar die ritten zijn volgens belanghebbende niet te controleren; bovendien blijkt uit de administratie niet om welke ritten het gaat;
  • bezoeken aan de garage zijn niet genoteerd;
  • belanghebbende stelt weliswaar dat de auto na beëindiging van de werkzaamheden dagelijks wordt gestald bij het bedrijf, maar het Hof acht met de Inspecteur aannemelijk dat dit niet wegneemt dat belanghebbende niettemin toegang tot de auto houdt.
4.6
Nu omtrent de in aanmerking te nemen waarde, na de vaststelling daarvan door de Rechtbank, tussen partijen geen verschil van mening meer bestaat, brengt het vorenoverwogene mee dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.
Het Hof zal daarom de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. H de Jong als griffier.
De beslissing is op 7 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Bij verhindering van de voorzitter,
is de uitspraak ondertekend door
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 oktober 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.