ECLI:NL:GHARL:2014:7860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
200.125.511-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in verband met niet betaalde facturen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van PSA Finance Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. PSA had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de stichting De Soester Engh en haar bestuurder, [geïntimeerde], wegens niet-nakoming van een operational leaseovereenkomst. De rechtbank had de stichting veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 28.466,49, maar de vordering tegen [geïntimeerde] was afgewezen. PSA stelde dat [geïntimeerde] als bestuurder onrechtmatig had gehandeld door de stichting in een situatie van insolvabiliteit te laten opereren en dat hij een ernstig verwijt trof voor het niet nakomen van de verplichtingen van de stichting.

In hoger beroep heeft PSA zijn vordering tegen [geïntimeerde] niet langer gehandhaafd, maar de grieven richtten zich tegen de afwijzing van de vordering in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat PSA onvoldoende feiten had gesteld die zouden kunnen leiden tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde]. Het hof benadrukte dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen gelden en dat er concrete feiten moeten zijn die een ernstig verwijt rechtvaardigen.

Het hof concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de rol van [geïntimeerde] en de timing van de wanbetaling, niet voldoende waren om aan te nemen dat hij wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de stichting haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De grieven van PSA werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij PSA werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.511/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 600635 CV EXPL 12-4270)
arrest van de eerste kamer van 14 oktober 2014
in de zaak van
PSA Finance Nederland B.V.,
handelend onder de naam Citroën Business Finance,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
PSA,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr.drs. M.R.A. Rutten, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 25 juli 2012 en 17 oktober 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad en het vonnis van 9 januari 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Civielrecht, kantonrechter - zitting houdend te Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 april 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord alsmede incidenteel appel (met producties),
- de akte uitlating en overlegging producties tevens antwoord in incidenteel appel van PSA (met producties),
- een akte indienen stukken van [geïntimeerde],
- een akte uitlating productie van PSA (alleen in het dossier van PSA).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van PSA in de memorie van grieven luidt:
"
het vonnis van de kantonrechter te Lelystad (naar het hof uit het petitum in de appeldagvaarding begrijpt:) van 9 januari 2013 partieel te vernietigen en opnieuw rechtdoende (het hof leest:) alsnog een arrest te wijzen uitvoerbaar bij voorraad waarbij geïntimeerde wordt veroordeeld om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen de som van € 28.466,49, te vermeerderen met een rente ad 18% per jaar, althans de wettelijke rente, over een bedrag van € 22.771,20 vanaf 17 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling tevens van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.4
In appel en in incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd:
"
het beroep van appellante ongegrond te verklaren, althans de vorderingen van appellante af te wijzen, en het vonnis, indien nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van appel en incidenteel appel."

3.De feiten

3.1
Met de
grief in het incidenteel appelklaagt [geïntimeerde] erover dat de kantonrechter als feiten heeft vastgesteld (a) dat de auto in gebruik was bij [A], werknemer van stichting Stichting De Soester Engh (hierna: de stichting) en (b) dat er inleverschade was en dat er boetes open stonden. Nu [geïntimeerde] deze feiten betwist, kan het hof deze niet als vaststaand aannemen. Dit bij wijze van incidentele grief gevoerde verweer slaagt dus.
3.2
De volgende feiten staan tussen partijen wel vast.
3.2.1
De stichting is opgericht op 21 juni 2005. Het bestuur werd van 21 juni 2005 tot 28 maart 2007 gevoerd door B&P Invest B.V. In de periode van 15 oktober 2007 tot 21 september 2010 is [Holding] enig bestuurder van de stichting geweest. [geïntimeerde] is bestuurder geweest van 1 juli 2010 tot 20 januari 2011. Van 20 juli 2011 tot 25 juli 2011 is [B] bestuurder geweest van de stichting.
3.2.2
Op 3 januari 2011 is tussen PSA en de stichting een schriftelijk ‘Mantel Operational Leasecontract” 668133’ gesloten, waarbij PSA als lessor zich bereid heeft verklaard om aan de stichting als lessee door middel van operational lease een of meer auto’s in gebruik te geven. Eveneens op 3 januari 2011 is tussen PSA als lessor en de stichting als lessee een schriftelijke overeenkomst ‘Contractsovername’ gesloten. Daarin is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

1.Operational Lease
Lessor zal aan Lessee tegen vergoeding en voor een bepaalde periode het gebruik van het onder 2. Omschreven voertuig verschaffen met volledig behoud van de juridische en economische eigendom van het voertuig door Lessor.
2. Voertuig
Omschrijving :Cit. C6 3.0 HDiF V6 Exclusive
(...)
Consumentenprijs inclusief BTW : EUR 74870
(...)
6. Bestuurder
naam : Dhr. J.J.F. [A]
(...)
10. Algemene voorwaarden
De algemene voorwaden Operational Lease, zoals die op de datum van ondertekening van deze overeenkomst door Lessor worden gehanteerd, maken deel uit van en zijn van toepassing op deze overeenkomst. (...)’
3.2.3
De beide onder 3.2.2 genoemde overeenkomsten zijn namens de stichting getekend door [geïntimeerde].
3.2.4
Blijkens de notulen van de bestuursvergadering van de stichting van 7 januari 2011 is besloten dat [geïntimeerde] als bestuurder aftreedt en per 21 januari 2011 wordt opgevolgd als bestuurder door [B] (hierna: [B]). In de notulen is vermeld dat [geïntimeerde] aftreedt ‘met als enige reden zijn gezondheidstoestand.’ Voorts is besloten dat de feitelijke zetel van de stichting per 21 januari 2011 wordt verplaatst naar [adres].
De bestuurs- en adreswijziging zijn doorgevoerd in het handelsregister.
3.2.5
[B] heeft een adres in Portugal en is in 2004 betrokken geweest bij de faillissementen van drie besloten vennootschappen en in 2007 bij het faillissement van een eenmanszaak.
3.2.6
De leasetermijnen voor de auto over januari en februari 2011 zijn betaald. Daarna zijn de termijnen niet meer betaald. De auto is op 9 mei 2011 ingeleverd bij de dealer.
De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
4.1
PSA heeft de hoofdelijke veroordeling van de stichting en [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 28.466,49 vermeerderd met de overeengekomen rente van 18% per jaar, althans de wettelijke rente, over het bedrag van € 22.771,20 vanaf
17 februari 2012 tot de dag van voldoening en met hoofdelijke veroordeling van de stichting en [geïntimeerde] in de kosten van het geding en de nakosten. De vordering bestaat uit een hoofdsom van € 22.771,20, een en ander zoals gespecificeerd in het als productie 2 bij de dagvaarding gevoegde rekeningoverzicht, rente van 27 juli 2011 tot 16 februari 2012, € 2.279,61 en een bedrag van € 3.415,68 ter zake van buitengerechtelijke kosten.
4.2
Aan de vordering tegen de stichting ligt ten grondslag de stelling dat de stichting haar verplichtingen uit de met PSA gesloten operational leaseovereenkomst niet is nagekomen, waarna PSA het restant verschuldigde ineens heeft opgeëist. De vordering tegen [geïntimeerde] is gegrond op de stelling dat hij als bestuurder van de stichting een onrechtmatige daad jegens PSA heeft gepleegd. Daartoe voert PSA aan, enerzijds dat er met een insolvabele rechtspersoon - de stichting – is gecontracteerd en anderzijds dat (het bestuur van) de stichting door [geïntimeerde] is overgedragen aan een malafide ‘nieuwe’ bestuurder, [B], die ‘de rechtspersoon heeft leeggetrokken’. In beide gevallen valt [geïntimeerde] een zodanig ernstig verwijt te maken dat hij jegens PSA aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad.
4.3
Nadat tegen de stichting verstek was verleend heeft de kantonrechter de stichting veroordeeld tot betaling aan PSA van € 28.466,49 vermeerderd met rente en proceskosten. De vordering tegen [geïntimeerde] is afgewezen, in de eerste plaats omdat naar het oordeel van de kantonrechter PSA onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist dat de stichting niet zou nakomen. Daarnaast heeft PSA volgens de kantonrechter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] ten opzichte van PSA zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

4.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert PSA niet langer de
hoofdelijkeveroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 28.466,49 vermeerderd met rente en proceskosten, zoals zij in eerste aanleg nog wel deed. In zoverre heeft zij de eis verminderd.
5.2
De
grieven I en IIin het principaal appel stellen de afwijzing van de vordering tegen [geïntimeerde] op de onder 4.3 vermelde gronden aan de orde.
5.3
De kantonrechter heeft de vordering mede beoordeeld (rov. 8-9) aan de hand van de zogeheten
Beklamelmaatstaf. Daarbij gaat het weliswaar om het geval van benadeling van een schuldeiser van een
vennootschapdoor het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, in welk geval onder omstandigheden de bestuurder naast de vennootschap aansprakelijk kan zijn indien hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt, maar evenals de kantonrechter ziet het hof geen aanleiding om in het onderhavige geval, waarin het gaat om de benadeling van een schuldeiser van een
Stichting, een andere maatstaf te hanteren. Tegen dat uitgangspunt is ook geen grief gericht. Bij de beoordeling van de beide grieven en tegen de achtergrond van dit uitgangspunt dient het volgende te worden voorop gesteld.
5.4
Indien een vennootschap – of, zoals in dit geval, een stichting – tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit vloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor te aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR
20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009, 21 en, recent, HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 rov. 4.2) Het antwoord op de vraag of de bestuurder een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan word gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990, 286, HR 8 december 2006 (Beklamel), ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006, 659, geval (i) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 rov. 4.3). Daarnaast kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
In die gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan word gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006, 659, geval (ii)). Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Als uitgangspunt geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op PSA de last rust de feiten te stellen en, ingeval van gemotiveerde betwisting, te bewijzen waaruit volgt dat [geïntimeerde] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld in voornoemde zin.
5.5
De eerste grief heeft het oog op het hiervoor onder (i) bedoelde geval (
Beklamel). Het hof gaat er bij het navolgende, als door [geïntimeerde] op zichzelf niet bestreden, vanuit dat de stichting geen verhaal biedt voor de vordering van PSA. Het verwijt dat blijkens de toelichting op de grief aan [geïntimeerde] wordt gemaakt is dat de ‘wanbetaling’ reeds twee maanden na het sluiten van de overeenkomst is ingetreden, hetgeen volgens PSA ‘vreemd en ronduit verdacht’ is te noemen. Voorts blijkt dat de jaarcijfers over 2009, die er veelbelovend uitzagen en op basis waarvan de onder 3.2.2 vermelde contractsovername uiteindelijk is geaccepteerd, zijn vervaardigd door [accountantskantoor], het kantoor van de ‘als fraudeur bekende staande’ [B] bij wie [geïntimeerde] kort na de contractovername, ‘de stichting heeft gedumpt’. Voorts is expliciet op het contract vermeld dat de auto zou worden gebruikt door de medewerker van de stichting [A], maar gebleken is dat [A] nooit werkzaam is geweest bij de stichting. Volgens PSA laat zich raden wat daar achter steekt: de vorige huurder wilde van het contract af, waarop het contract met hulp van [geïntimeerde] is ‘gedumpt’ bij de stichting (die toch leeg was en geen enkel verhaal biedt). Uit een en ander blijkt volgens PSA dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst heel goed wist, althans behoorde te weten, dat de stichting niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden.
5.6
Naar het oordeel van het hof volgt uit de omstandigheid dat de ‘wanbetaling’ twee maanden na het sluiten van overeenkomsten met PSA is ingetreden nog niet dat [geïntimeerde] op
3 januari 2011 al wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de stichting enkele maanden later niet aan haar contractuele verplichtingen jegens PSA
zoukunnen voldoen en geen verhaal
zoubieden. Een concrete onderbouwing daarvan (bijvoorbeeld jaarcijfers over 2010) ontbreekt, en dat geldt evenzeer voor hetgeen in dat verband overigens is aangevoerd, namelijk dat het contract door de vorige lessee, Van Dungen en [A] advocaten, is ‘gedumpt’ bij de stichting, die leeg was en geen enkele verhaal zou bieden.
5.7
Grief I faalt.
5.8
Naar het hof uit de toelichting op de tweede grief begrijpt ziet deze op het hiervoor onder (ii) bedoelde geval. Het scharniert om het bewerkstelligen of toelaten door de bestuurder dat de stichting haar crediteur PSA niet betaalt en geen verhaal biedt, derhalve kort weg frustratie van betaling. Daarbij gaat het in de regel om het creëren van feitelijke betalingsonmacht door de bestuurder met voorzienbare benadeling van de crediteuren tot gevolg, bijvoorbeeld door aan de vennootschap vrijwel alle middelen te onttrekken en/of crediteuren selectief te betalen.
5.9
Het verwijt dat in dit verband aan [geïntimeerde] wordt gemaakt, betreft het volgende.
[geïntimeerde] heeft een kwalijke rol gespeeld bij het ‘dumpen’ van het leasecontract bij de stichting, in welk beeld precies ‘past’ dat [geïntimeerde] zich vervolgens heeft ‘ontdaan’ van de stichting door zijn bestuursfunctie in januari 2011, een paar weken na de contractsluiting, over te dragen aan [B]. [B] woont in Portugal en is betrokken bij diverse faillissementen in de periode 2004-2007. Overal waar [B] opduikt, is sprake van ‘zoekgeraakte boekhouding, fraude, paulianeus handelen en (kort gezegd) dumping van insolvente bedrijven’. Ook in deze zaak is volgens PSA sprake van fraude althans van het ‘niet te goeder trouw’ dumpen van een bestuursfunctie.
5.1
[geïntimeerde] wordt daarbij kennelijk in het bijzonder verweten dat hij zich als bestuurder heeft laten opvolgen (‘toelaten of bewerkstelligen’) door [B], volgens de inleidende dagvaarding een ‘malafide’ bestuurder die vervolgens de stichting ‘heeft leeggetrokken’, zonder dat [geïntimeerde] enig onderzoek heeft gedaan naar ‘de achtergrond en bedoelingen’ van
[B].
5.11
Dit verwijt staat naar ’s hofs oordeel bol van suggestieve beweringen maar ontbeert een deugdelijke onderbouwing. Zo ontbreken feiten die erop duiden dat ‘ook in deze zaak sprake is van fraude, althans van het niet te goeder trouw overdragen (dumpen)’ door [geïntimeerde] van zijn bestuursfunctie. Op de betwisting van PSA dat [geïntimeerde] in verband met gezondheidsredenen zijn bestuursfunctie per 21 januari 2011 heeft opgegeven, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd, onder overlegging van medische informatie (productie 6 bij memorie van antwoord) die duidt op nierproblemen in 2010/2011, gereageerd. Uit hetgeen PSA daartegen inbrengt (akte uitlating/overlegging producties/antwoord in incidenteel appel sub 6) volgt niet de onjuistheid van die medische informatie, noch volgt daaruit dat de bestuursoverdracht door [geïntimeerde] om medische redenen een voorgewende reden moet zijn geweest. Voor de door PSA zo aangeduide ‘fraude’ of ‘dumpen’ door [geïntimeerde] van zijn bestuursfunctie ontbreekt ook voor het overige de noodzakelijke feitelijke onderbouwing. Ook ontbreken concrete feiten waaruit kan blijken dat [B] de stichting ‘heeft leeggetrokken’, zoals door PSA.
5.12
PSA stelt ook niet dat [geïntimeerde] heeft geweten dat [B] een ‘malafide’ bestuurder zou zijn, maar verwijt hem het ontbreken van enig onderzoek naar de ‘achtergrond en bedoelingen’ van [B]. Het valt echter zonder concrete onderbouwing niet in te zien dat [geïntimeerde] onderzoek zou hebben moeten doen naar de ‘achtergrond en bedoelingen’ van
[B]. Dat verwijt moet bovendien stranden omdat over die ‘bedoelingen’ niets vaststaat en hiervoor is vastgesteld dat concrete feiten waaruit kan blijken dat [B] de stichting heeft ‘leeggetrokken’ ontbreken. Daarbij verdient opmerking dat de als productie 7 bij de memorie van grieven overgelegde (delen uit) faillissementsverslagen (uit de periode 2004-2007) niet alleen onvolledig maar ook te summier zijn om op basis daarvan reeds te kunnen concluderen dat benoeming van [B] in januari 2011 tot een voor [geïntimeerde] voorzienbare benadeling van crediteuren zoals PSA zou leiden, indien hij daarvan kennis zou hebben gehad. Van een aan [geïntimeerde] te maken ernstig verwijt in de onder 5.3-5.4 bedoelde zin kan daarom geen sprake zijn.
5.13
Ook grief II faalt.
5.14
Grief IIImist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere grieven.
5.15
Nu de grieven in het principaal appel falen dient het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen PSA en [geïntimeerde], te worden bekrachtigd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen nu geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen. Het betoog van PSA dat de bewijslast moet worden omgekeerd, behoeft daarom geen bespreking.
5.16
Als de in het ongelijk gestelde partij zal PSA worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel (2 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
In het principaal en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Civielrecht, zittinghoudende te Lelystad van 9 januari 2013, voor zover gewezen tussen PSA en [geïntimeerde],
veroordeelt PSA in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,- voor verschotten en op € 1.737,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, mr. M.W. Zandbergen mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 oktober 2014.