In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man, die na hun echtscheiding in 2013, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, geboren in 2005, aan de orde stelden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 31 juli 2013 de alimentatie vastgesteld op € 310,- per maand. De vrouw ging in hoger beroep en verzocht het hof om de bijdrage te verhogen naar € 569,40 per maand, terwijl de man verzocht om het verzoek van de vrouw af te wijzen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw voerde aan dat de behoefte van het kind hoger was dan door de rechtbank vastgesteld en dat de draagkracht van de man onjuist was berekend. Het hof heeft de financiële gegevens van beide partijen onderzocht, waaronder hun inkomen en woonlasten, en heeft vastgesteld dat de man onvoldoende gemotiveerd had betwist dat het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk hoger was dan € 5.000,- per maand.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft het hof de behoefte van het kind vastgesteld op € 780,- per maand, en de zorgkorting op 20%. De draagkracht van de man werd berekend op € 1.152,- per maand voor de periode van 31 juli 2013 tot 1 januari 2014, en op € 1.128,- per maand vanaf 1 januari 2014. Het hof heeft uiteindelijk beslist dat de man aan de vrouw met ingang van 31 juli 2013 tot 1 januari 2014 € 454,02 per maand zal betalen, en vanaf 1 januari 2014 € 569,40 per maand, met de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.