Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellante 2],
[appellanten],
Estro,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
(…) te vernietigen het vonnis van 15 mei 2013 door de Rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Civiel recht kantonrechter, locatie Almere tussen partijen gewezen en opnieuw recht doende:
2.De verdere beoordelingfaillissement Estro
producties bij memorie van antwoord
vaststaande feiten
bespreking van de grieven
€ 7.565,- , te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De rechtbank heeft deze vorderingen in het bestreden vonnis toegewezen en heeft [appellanten] bovendien veroordeeld in de proceskosten.
Grief 1faalt om deze reden.
grief 2betogen [appellanten] dat Estro betreffende het jaar 2011 niets van hen te vorderen heeft. Zij beroepen zich daartoe op een door hen overgelegd e-mailbericht van [A] van de debiteurenafdeling van Unieke Kinderopvang B.V. d.d.
“Er staat momenteel niets meer open op de debiteurenkaart. We hebben twee bedragen verrekend met binnengekomen geld van de belastingdienst.”
grief 3betogen [appellanten] dat de aanwezigheidsregistratie niet correspondeert met de facturen over de maanden januari tot en met juli 2012. In de toelichting op de grief lichten [appellanten] voor al deze maanden toe dat [minderjarige] geen 100 uur per maand op de kinderopvang aanwezig is geweest. Zij wijzen er ook op dat de kinderopvang vanwege de feestdagen op een aantal maandagen en een donderdag in deze periode gesloten is geweest.
[appellanten] aanspraak op 104 dagen opvang per jaar, derhalve 2 dagen per week. Het staat vast dat het kinderdagverblijf in de relevante periode 4 maan- of donderdagen gesloten is geweest. Daardoor heeft Estro niet voldaan aan haar verplichting 100 uur kinderopvang per maand beschikbaar te stellen. Dat het Estro op grond van de overeenkomst vrijstaat om op feestdagen gesloten te zijn, moge zo zijn, maar dat betekent niet dat zij over die dagen ook aanspraak heeft op betaling van een vergoeding voor kinderopvang voor zover dat er toe leidt dat zij uiteindelijk meer uren in rekening brengt dan zij beschikbaar stelt. Dat is wel het geval nu Estro op jaarbasis 1.000 uur in rekening brengt, terwijl zij die uren niet beschikbaar stelt. Op de vordering van Estro dient een bedrag van 46 (4 maal 11,5) uur à € 6,60 =
€ 303,60 in mindering te worden gebracht. De grief slaagt in zoverre.
grief 4komen [appellanten] op tegen toewijzing van de vordering uit hoofde van buitengerechtelijke kosten. Het hof stelt bij de bespreking van de grief voorop dat voor zover [appellanten] met de betaling van de facturen op 1 juli 2012 al in verzuim verkeerden de sedert
1 juli 2012 geldende regeling niet van toepassing is en voor zover van verzuim nog geen sprake was de huidige regeling van artikel 6:96 lid 5-7 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Het standpunt van Estro dat de gehele vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten wordt beheerst door het oude recht is dan ook niet juist.
grief 5, die zich keert tegen de toewijzing van de vorderingen van Estro en tegen de proceskostenveroordeling in hoger beroep grotendeels faalt.
3.De beslissingbekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de proceskostenveroordeling:vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overigeen in zoverre opnieuw rechtdoende:veroordeelt [appellanten] hoofdelijk om aan Estro te betalen een bedrag van € 7.261,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.230,- vanaf 1 januari 2012 en over een bedrag van € 4.041,40 vanaf de datum van de onbetaald gebleven facturen in het jaar 2012, in alle gevallen vanaf deze data tot aan het moment van voldoening van de vordering;
wijst het meer of anders gevorderde af.