ECLI:NL:GHARL:2014:8078

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
200.142.720-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsplicht van psychiater in testamentwijziging en wilsbekwaamheid

In deze zaak gaat het om de geheimhoudingsplicht van een psychiater in het kader van een testamentwijziging. De echtgenoot van appellante heeft een jaar voor zijn overlijden zijn testament gewijzigd, waarbij hij zijn aanzienlijke vermogen aan twee charitatieve instellingen heeft vererfd. De psychiater, die op verzoek van de notaris onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van de echtgenoot, heeft verklaard dat deze in staat was zijn testament te wijzigen. Appellante, verrast door deze wijziging, betwist de wilsbekwaamheid van haar echtgenoot, die onder behandeling stond voor vasculaire dementie, en vordert inzage in het medisch dossier van de psychiater. De psychiater beroept zich op zijn beroepsgeheim. Het hof oordeelt dat de vordering van appellante, in tegenstelling tot de voorzieningenrechter, toewijsbaar is. Het hof stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de echtgenoot mogelijk niet wilsbekwaam was ten tijde van de testamentwijziging. De psychiater moet daarom het medisch dossier verstrekken en toelichten hoe hij tot zijn oordeel over de wilsbekwaamheid is gekomen. Het hof bekrachtigt de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter, maar wijst de vorderingen van appellante in hoger beroep toe, met een dwangsom voor het niet voldoen aan de veroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.720/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/356081 / KL ZA 13-401)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 21 oktober 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.C.M. Bonnier, kantoorhoudend te Wijchen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Drost, kantoorhoudend te Leusden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 24 januari 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 februari 2014,
- het herstelexploot van 26 februari 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met een productie),
- de akte indienen aanvullende producties en aanbod getuigenbewijs van [appellante],
- de antwoordakte van [geïntimeerde].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
(…) te vernietigen het vonnis in kort geding van 24 januari 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad tussen partijen gewezen, en, opnieuw recht doende, de vorderingen van appellante alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."

3.De beoordelingwijziging van eis

3.1
[appellante] heeft bij memorie van grieven haar eis gewijzigd, in die zin dat zij thans primair vordert dat [geïntimeerde] een afschrift verstrekt van het gehele medische dossier op grond waarvan hij zijn medische verklaring van 22 december 2012 heeft afgegeven. [geïntimeerde] heeft zich niet tegen deze wijziging van eis verzet. Het hof ziet ook geen reden om de wijziging van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal recht doen op de gewijzigde eis.
akte en nieuwe grief
3.2
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de akte van [appellante]. Volgens [geïntimeerde] had [appellante] geen toestemming van het hof om een akte te nemen, omdat de procedure op de rol stond voor beraad partijen. De rolraadsheer heeft dat bezwaar verworpen. Het hof ziet geen reden om de akte alsnog buiten beschouwing te laten. Het enkele feit dat de zaak op de rol stond voor beraad partijen betekent niet dat [appellante] geen akte kon nemen.
3.3
[geïntimeerde] heeft subsidiair betoogd dat de akte een nieuwe grief bevat en, zo begrijpt het hof het betoog van [geïntimeerde], om die reden buiten beschouwing moet blijven. Het hof volgt [geïntimeerde] in diens betoog dat [appellante] in de memorie van grieven niet heeft aangevoerd dat zij een zwaarwegend gezondheidsbelang heeft bij doorbreking van het beroepsgeheim van [geïntimeerde]. Deze nieuwe stelling strekt er toe dat het oordeel van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en is dan ook als een grief te beschouwen. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten "twee-conclusieregel" brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd (Hoge Raad 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009: BI8771). Op deze regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, zoals in genoemd arrest is aangegeven. Het hof oordeelt dat daarvoor in dit geval geen aanleiding bestaat. [appellante] heeft niet toegelicht dat (en waarom) zij zich niet eerder op haar gezondheidsbelang heeft kunnen beroepen. De nieuwe grief is dan ook tardief. Voor zover de stellingen van [appellante] in de akte, en de door [appellante] overgelegde stukken, als een uitwerking en onderbouwing kunnen worden beschouwd van de in de memorie van grieven ontwikkelde grieven, zal het hof ze uiteraard wel in aanmerking nemen.
vaststaande feiten
3.4
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van het vonnis de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren daartegen gebleken. Het hof zal dan ook van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten uitgaan, die - aangevuld met wat verder over de feiten is gebleken - op het volgende neerkomen.
3.4.1
[appellante] is de weduwe van de op [in] 2013 op 82 jarige leeftijd overleden heer
[X] (hierna: [X]). zij heeft ruim 55 jaar met [X] samengeleefd.
3.4.2
[geïntimeerde] is psychiater.
3.4.3
Op 22 december 2011 heeft [geïntimeerde], mede op verzoek van een door [X] ingeschakelde notaris, [X] medisch-psychiatrisch onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde] een aan de notaris gerichte en op 22 december 2011 gedateerde medische verklaring opgesteld, die als volgt luidt:
Op 22 december heb ik de heer [X] medisch-psychiatrisch onderzocht om te kunnen vaststellen of hij de wilsbekwaamheid bezit om een wijziging van zijn testament te kunnen overzien.
Hierbij verklaar ik dat de heer [X]:
- wilsbekwaam is om zijn testament te wijzigen en te bepalen wie de erfgenamen van
zijn nalatenschap zullen zijn
- in staat is de emotionele gevolgen van de wijziging van zijn testament te overzien.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
3.4.4
In een brief van 19 januari 2012 heeft de heer [Y] namens de stichting Leger des Heils Fondsenwerving onder meer het volgende aan [X] geschreven:
“Allereerst wil ik u hartelijk bedanken voor uw geweldige gift waarmee u het Leger des Heils wilt helpen.
(…)
Daarnaast heeft u aangegeven dat u bezig bent met het opmaken van uw testament en daarin ook het Leger des Heils wilt bedenken. Ook hierover ga ik graag met u in gesprek. Mocht het nodig zijn om een mijner collega’s mee te nemen, dan overleg ik dat tijdig met u.”
3.4.5
In een brief van 31 januari 2012 aan [X] schreef [Y] onder meer:
“Met veel plezier kijk ik terug op ons gesprek van afgelopen donderdag.
Ik vond het erg prettig om in een sfeer van openheid met elkaar in gesprek te gaan en daarin gezamenlijke standpunten en ervaringen te ontdekken.
(…)
Ik ben, namens het Leger des Heils, erg verguld met uw voornemen om het Leger des Heils te gedenken in uw testament. Daarnaast ben ik onder de indruk van de voortvarendheid en doortastendheid waarmee u aan het bouwen bent en daarnaast tegelijkertijd uw testament aan het regelen bent.
In ons gesprek hebben wij gesproken over de mogelijkheid die het Leger des Heils biedt om, zonder kosten, als uw executeur op te treden. Mocht u daar meer informatie over willen ontvangen, dan zijn wij daar uiteraard graag toe bereid.”
3.4.6
Op 23 februari 2012 heeft [X] zijn testament gewijzigd. Hij heeft het Leger des Heils en De Zonnebloem tot zijn erfgenamen benoemd.
3.4.7
Bij brief van 30 juli 2013 heeft de advocaat van [appellante], mr. Bonnier, [geïntimeerde] verzocht informatie te verschaffen over diens onderzoek van [X]. Mr. Bonnier schreef in deze brief onder meer:
“Cliënte, als erfgename, vraagt zich af hoe uw beoordeling in dezen is tot stand gekomen.
In de eerste plaats is van belang te weten hoe uw onderzoek heeft plaatsgevonden. Hebt u de heer [X] bepaalde testen afgenomen en zo ja welke? Voorts verneemt cliënte graag van u of u op de hoogte was van het financiële belang dat er in dezen speelt, waarmee bedoeld wordt kende u de hoogte van de nalatenschap?
En kunt u aangeven waarom u het niet nodig geoordeeld heeft een derde-deskundige te raadplegen?”
3.4.8
[geïntimeerde] heeft in een brief van 16 augustus 2013 aan mr. Bonnier aangegeven de vragen niet te kunnen beantwoorden, omdat hij gehouden is aan zijn beroepsgeheim.
3.4.9
In een e-mailbericht van 13 november 2013 heeft drs. [Z], senior beleidsmedewerker van de Nederlandse vereniging voor Psychiatrie, onder meer het volgende geschreven aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde]:
“Bij een expertiseonderzoek (b.v. wilsbekwaamheid ivm wijziging testament) wordt een uiteindelijk rapport, wat soms alleen een uiteindelijk oordeel b.v. over de wilsbekwaamheid kan bevatten, aan de opdrachtgever verstrekt (met toestemming van de betrokkene). In geval van wilsbekwaamheid ivm wijziging testament is dit naar verwachting de notaris. Het beroepsgeheim dient gerespecteerd te worden ten opzichte van andere, niet rechtstreeks betrokken hulpverleners.
In uw vraagstelling maakt het dus niet uit dat een andere psychiater inzage zou krijgen. Ook dat is een doorbreking van het beroepsgeheim.”procedure in eerste aanleg
3.5
[appellante] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard en, na wijziging van eis bij akte, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om een afschrift te verstrekken van de volledige bij hem voorhanden zijnde medische dossiers van [X] voor zover deze dossiers betrekking hebben op de periode van december 2011 tot en met april 2013 en om schriftelijk aan [appellante] te verklaren op welke wijze hij het onderzoek naar de wilsonbekwaamheid van [X] heeft uitgevoerd en of hij ten tijde van het onderzoek bekend was met het financieel belang dat met onderzoek was gemoeid. Subsidiair heeft zij de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd om mee te werken aan de benoeming van een derde-deskundige ter beoordeling van het medisch dossier van [X]. Aan deze vorderingen heeft zij ten grondslag gelegd dat [X] kort voor zijn overlijden zijn testament heeft aangepast zonder dat met haar te bespreken. In het veranderde testament heeft [X] bepaald dat nagenoeg zijn gehele vermogen toekomt aan het Leger des Heils en aan De Zonnebloem. [X] kampte in de jaren voor zijn overlijden met degeneratie van de voorste hersenkwab. Hij leed vermoedelijk aan de ziekte van Pick en verbleef gedurende de drie jaar voor zijn overlijden twee dagen per week in de dagopvang van een ouderenzorginstelling. Als gevolg van zijn ziekte nam het vermogen van [X] zich in te leven in anderen excessief af, overzag hij zijn handelen niet en vertoonde hij obsessief gedrag, aldus [appellante]. [appellante] meent dat [X] ten tijde van de verandering van zijn testament niet begreep wat de gevolgen van zijn nieuwe testament voor zijn nabestaanden waren en om die reden wilsonbekwaam was. Zij wenst een procedure te starten tot vernietiging van het laatste testament. Daar heeft zij aanvullende medische informatie voor nodig, waarover [geïntimeerde] beschikt.
3.6
[geïntimeerde] heeft zich met een beroep op zijn beroepsgeheim tegen de vorderingen van [appellante] verweerd. De voorzieningenrechter heeft dit beroep gehonoreerd en heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. Volgens de voorzieningenrechter is niet voldaan aan de eisen die gelden om een beroep op de geheimhoudingsplicht van [geïntimeerde] te kunnen doorbreken. Volgens de voorzieningenrechter is het financiële belang van [appellante] bij haar vordering niet (voldoende) onderbouwd. Bovendien kan er in dit kort geding niet van worden uitgegaan dat [X] door zijn ziekte niet in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen. Volgens de voorzieningenrechter levert ook het ter beoordeling verstrekken van het dossier aan een derde psychiater een doorbreking van het beroepsgeheim op.
bespreking van de grieven
3.7
[appellante] vordert toewijzing van de door haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen. Dat zij ook in appel nog een spoedeisend belang bij deze vorderingen heeft, staat niet ter discussie. Het vloeit ook voort uit de aard van de vorderingen.
3.8
Met
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van een (zwaarwegend) financieel belang van [appellante]. Volgens [appellante] had [X] een vermogen van ruim € 26.000.000,-. Zij verwijst daartoe naar de door de accountant van [X] verzorgde aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011, waaruit de omvang van het vermogen volgens haar blijkt.
3.9
Uit het overgelegde fiscale rapport volgt dat de waarde van de bezittingen van [X] per 1 januari 2011 ruim € 26.000.000,- bedroeg. De optelling van de vermogensbestanddelen per 1 januari 2011 (noodzakelijk voor de berekening van het rendement in Box 2 van de Inkomstenbelasting) sluit op een bedrag van
€ 26.181.900,-. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat [X] ten tijde van zijn overlijden over een aanzienlijk vermogen beschikte en dat met de vraag of zijn testament kan worden aangetast een fors financieel belang voor de nabestaanden, waaronder in elk geval [appellante], is gemoeid.
3.1
De grief is dan ook terecht voorgesteld. Of dat [appellante] kan baten, zal hierna blijken.
3.11
Op grond van artikel 7:457 BW dient de hulpverlener ervoor zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen informatie over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van (delen van) diens dossier wordt verstrekt zonder toestemming van de patiënt. Dit belang van geheimhouding, dat ook geldt nadat de patiënt is overleden, is van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (vgl. Hoge Raad
20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201).
3.12
Indien, zoals [appellante] stelt, [X] zijn testament heeft gewijzigd terwijl hij daartoe niet bekwaam was en daarbij het Leger des Heils en De Zonnebloem, en niet langer [appellante] (en/of haar kinderen), als zijn erfgenamen heeft aangewezen, is [appellante] mede gezien het aanzienlijke vermogen van [X] in een zwaarwegend belang geschaad. Het hof overweegt in dit verband dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat [appellante] door de wijziging van het testament financieel nadeel heeft ondervonden. De enkele mogelijkheid dat [appellante] in een zwaarwegend belang is geschaad, is echter onvoldoende voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van [geïntimeerde]. Vereist is ook dat er concrete aanwijzingen bestaan - de voorzieningenrechter spreekt over “zwaarwegende aanwijzingen” en daartegen is door [appellante] niet gegriefd - dat [X] inderdaad niet in staat was zijn wil te bepalen ten tijde van het wijzigen van het testament.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van dergelijke zwaarwegende aanwijzingen.
3.13
In de toelichting op de grief stelt [appellante] onder meer:
“In de eerste plaats wil [appellante] met nadruk stellen dat zij nimmer heeft gesteld dat [X] wilsonbekwaam was. [appellante] heeft slechts steeds proberen duidelijk te maken dat de kans dat hij dat was aannemelijk is, dat zij twijfels heeft over de afgegeven verklaring van wilsbekwaamheid door [geïntimeerde] en dat zij dus in eerste instantie wil weten hoe nu precies dat oordeel van [geïntimeerde], inhoudende dat [X] wilsbekwaam was en voldoende inzicht had in de emotionele gevolgen van de wijziging van zijn testament, tot stand is gekomen.”
Volgens [geïntimeerde] volgt hieruit dat in de visie van [appellante] geen sprake is van zwaarwegende aanwijzingen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in deze lezing. [appellante] brengt met de aangehaalde passage in de memorie van grieven in het licht van hetgeen zij verder in de memorie van grieven betoogt slechts tot uitdrukking dat weliswaar nog niet vaststaat dat [X] wilsonbekwaam is - om dat te kunnen vaststellen, wenst zij nu juist te beschikken over de door haar van [geïntimeerde] gevraagde gegevens -, maar dat er wel sterke aanwijzingen zijn dat van wilsonbekwaamheid sprake was.
3.14
[appellante] heeft aangevoerd dat [X] de jaren voor zijn overlijden karakterologische veranderingen onderging als gevolg van zijn ziekte (dementie / ziekte van Pick) waardoor hij met regelmaat allerlei waanideeën kreeg. [X] was, volgens haar, dol op zijn familie en zou “in normale doen” nooit een testament hebben laten opmaken als op 23 februari 2012 is verleden. Zij onderbouwt haar stelling allereerst met het huisartsenjournaal betreffende haarzelf. Uit dat journaal blijkt dat [appellante] vanaf 2010 meer dan twintig maal met haar huisarts heeft gesproken over [X]. De huisarts heeft naar aanleiding van die gesprekken onder meer opgetekend dat bij [X] sprake is van een karakterverandering en van “frontaal kwab dementie”, dat [appellante] zich zorgen maakt over de “geestelijke achteruitgang” van [X], dat [X] onhebbelijk, dwars en eigenwijs wordt en dat zijn situatie tot spanningen leidt.
In een begeleidende brief van 20 juni 2014 aan mr. Bonnier bij het huisartsenjournaal heeft de huisarts onder meer geschreven:
“Ruime periode voor het overlijden tot op heden is er geen consult met betrokkene voorbij gegaan of het gesprek voerde wel in mindere of meerdere mate over haar overleden partner! (…)
Kernpunten waren meestal, in de periode voor het overlijden van haar partner: zorgen om het ziektebeeld, karakterverandering, zorgprobleem van haar partner en hoe ermee om te gaan;”
[appellante] heeft ook gewezen op een verwijsbrief van longarts [longarts] aan haar huisarts d.d. 18 april 2012. In deze verwijsbrief heeft de longarts onder meer het volgende geschreven over [appellante]:
“(…)
Anamnese: patiente heeft erg getwijfeld of ze op haar leeftijd en conditie deze operatie nog wel wil, want ze heeft ook nog steeds last van benauwdheidsklachten welke zij (en ook ik) voornamelijk duidelijk als gevolg van de zorgen die zij heeft rond haar man, die de ziekte van Pick heeft. (…)
De dyspnoeklachten zijn het gevolg van de COPD, maar ook van de algehele conditie en de spanningen rondom haar man, die ten gevolge van zijn ziekte erg dominant is geworden.”
wijst, ten slotte, op een brief van GGz, afdeling ouderenpsychiatrie d.d.
22 december 2011 aan haar huisarts, waarin melding wordt gemaakt van een intakegesprek van [appellante] bij GGz. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Klachtenanamnese
Mevrouw is partner van de heer [X] welke bij GGz Centraal in behandeling is vanwege vasculaire dementie. Dit geeft spanningen en mevrouw wil graag individuele gesprekken omdat ze toenemend moeite heeft met het gedrag van partner en zelf vaak eigen gedragsproblemen ervaart waarin ze haar zelfbeheersing verliest.
Samenvatting problematiek
Vitale, ondanks alle operaties, levenslustige 87-jarige vrouw, welke overbelast is door gedragsproblemen van echtgenoot die gedragsveranderingen heeft in het kader van waarschijnlijk frontaalkwabdementie.”
3.15
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] met de door haar overgelegde gegevens van haar huisarts, de longarts en de GGz onderbouwd dat zijzelf gedurende de laatste jaren van het leven van [X] een aanzienlijke karakterverandering bij [X] heeft geconstateerd en dat zij die constatering bij herhaling ook kenbaar heeft gemaakt aan haar artsen. De gegevens bieden ook aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van [appellante] dat [X] leed aan dementie. In de verwijsbrief van GGz wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van het feit dat [X] bij GGz onder behandeling is vanwege vasculaire dementie. Niet in geschil is dat indien [X] daadwerkelijk aan dementie leed deze ziekte kan hebben veroorzaakt dat hij niet voldoende in staat was om de inhoud van zijn testament, en de gevolgen ervan, te overzien. Onder deze omstandigheden dient er naar het oordeel van het hof van te worden uitgegaan dat sprake is van zwaarwegende aanwijzingen dat [X] niet beschikte over zijn verstandelijke vermogens en derhalve niet bekwaam was om te testeren. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] na onderzoek van [X] heeft verklaard dat [X] wel wilsbekwaam was, nu [geïntimeerde] (gelet op het door hem ingenomen standpunt begrijpelijk) vanwege zijn geheimhoudingsplicht dat oordeel niet heeft willen onderbouwen.
3.16
De slotsom is dat ook grief 2 slaagt. Het hof merkt daarbij op dat de noodzakelijke onderbouwing van haar stellingen eerst in de laatste fase van de procedure in hoger beroep door [appellante] is verstrekt.
3.17
Dat ook grief 2 slaagt, betekent nog niet dat de vorderingen van [appellante] toewijsbaar zijn. [geïntimeerde] heeft er op gewezen dat voor toewijzing van de vorderingen ook vereist is dat aannemelijk wordt gemaakt dat [X] indien hij nog in leven was geweest toestemming zou hebben gegeven (veronderstelde toestemming) en dat de gevorderde wijze van gegevensopenbaring de enige effectieve mogelijkheid is om de gewenste opheldering te verschaffen. Volgens [geïntimeerde] volgt uit de stellingen van [appellante] niet dat aan deze vereisten is voldaan.
3.18
Het hof stelt voorop dat uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad niet volgt dat aan de genoemde vereisten moet worden voldaan. De vereisten worden in de annotatie onder het arrest (NJ 2001/600) wel vermeld, en komen (in verschillende varianten) terug in literatuur en feitenrechtspraak, maar in het arrest van de Hoge Raad is alleen het vereiste van de concrete aanwijzing dat een zwaarwegend belang is geschaad aan de orde. Het hof is echter, met de voorzieningenrechter (wier oordeel op dit punt overigens niet door [appellante] is bestreden), van oordeel dat ook vereist is dat aannemelijk is dat het medisch dossier opheldering kan verschaffen over de wilsbekwaamheid van de erflater en dat deze opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen. Dit vereiste vloeit voort uit het gewicht van het met de geheimhouding gemoeide belang. Schending van dat belang, ook vanwege een ander zwaarwegend belang, is alleen gerechtvaardigd indien geen andere (minder vergaande) middelen ter behartiging van laatstgenoemd zwaarwegend belang voorhanden zijn.
3.19
Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat [appellante] slechts kort op dit subsidiariteitsvereiste is ingegaan. [appellante] heeft echter wel, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aangevoerd dat alleen op basis van de informatie van [geïntimeerde] opheldering kan worden verschaft over de vraag of [X] ten tijde van de wijziging van zijn testament wilsbekwaam was. Daarmee heeft [appellante] wel de essentie van het vereiste geraakt en onderbouwd. [appellante] heeft daarbij geen gebruik gemaakt van een cirkelredenering, zoals [geïntimeerde] meent. [geïntimeerde] miskent dat voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht niet vereist is dat vaststaat dat sprake is van wilsonbekwaamheid, maar dat voldoende is dat concrete aanwijzingen bestaan dat de betrokkene niet wilsbekwaam was. Vervolgens dient in het kader van het subsidiariteitsvereiste te worden vastgesteld dat de met de doorbreking van de geheimhoudingsplicht te verwerven gegevens essentieel (kunnen) zijn en niet op een andere wijze kunnen worden verkregen.
3.2
Het hof stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat [appellante] andere mogelijkheden heeft om vast te stellen of [X] al dan niet wilsbekwaam was. In een situatie als deze, waarin de betrokkene zelf is overleden maar voorafgaand aan zijn overlijden onderzoek is gedaan naar zijn geestelijke vermogens, kan er van worden uitgegaan dat de gegevens over dat onderzoek bij uitstek duidelijkheid kunnen geven over diens geestelijke vermogens. Het verstrekken van juist deze gegevens door een eenmalig ingeschakelde arts/psychiater vormt ook een minder vergaande inbreuk op het door het beroepsgeheim gediende belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dan het door de behandelend arts van de overledene verstrekken van medische gegevens. De behandelend arts zal doorgaans immers over veel meer gegevens beschikken, ook over gegevens die niet van belang zijn voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de overledene. Daarmee is ook aan dit vereiste voldaan.
3.21
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in diens betoog dat ook voldaan dient te zijn aan het vereiste van de veronderstelde toestemming. Dat vereiste mist in een situatie als deze zelfstandige betekenis. Indien ervan dient te worden uitgegaan dat [X] wilsbekwaam was ten tijde van het wijzigen van zijn testament, kan er ook van worden uitgegaan dat hij niet zou hebben ingestemd met de pogingen van [appellante] om de wijziging van het testament ongedaan te maken en, in het kader daarvan, met het verstrekken van informatie uit zijn medisch dossier. Indien [appellante] niet wilsbekwaam was, dient er evenwel van te worden uitgegaan dat hij juist wel zou hebben ingestemd met het verstrekken van informatie uit zijn medisch dossier aan [appellante] met als (uiteindelijk) doel de (door [X] niet gewenste) wijziging ongedaan te maken. Het verstrekken van de medische informatie dient er nu juist toe om vast te stellen of [X] wel of niet wilsbekwaam was.
3.22
De slotsom is dat aan de vereisten voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht is voldaan. Het hof zal de primaire vorderingen van [appellante] dan ook alsnog toewijzen op de wijze als in het dictum te formuleren. Voor wat betreft de hoogte van de dwangsom zal het hof aansluiten bij de vordering van [appellante].
3.23
Bij deze stand van zaken dient het vonnis van de voorzieningenrechter te worden vernietigd. Omdat [appellante] haar vorderingen eerst in hoger beroep adequaat heeft onderbouwd, en de voorzieningenrechter de vorderingen op basis van de door [appellante] in eerste aanleg aangevoerde feiten en argumenten terecht heeft afgewezen, zal het hof het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling in stand houden. [geïntimeerde] zal wel worden verwezen in de proceskosten van het geding in appel, met dien verstande dat het hof geen punten zal toekennen aan de akte van [appellante], nu [appellante] de bij deze akte overgelegde gegevens ook al eerder in het geding had kunnen brengen (geliquideerd salaris van de advocaat derhalve: 1 punt, tarief II). Het hof zal de kosten van het herstelexploot ook voor rekening laten van [appellante].

4.De beslissingHet gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft de proceskostenveroordeling;
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een afschrift te verstrekken van het door hem gehouden medisch dossier in de zin van artikel 7:454 BW betreffende [X] op basis waarvan hij de verklaring van 22 december 2011 betreffende [X] heeft afgegeven en om schriftelijk aan [appellante] mee te delen op welke wijze hij het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van [X] heeft uitgevoerd en of (en in hoeverre) hij bij dat onderzoek op de hoogte was van de vermogenspositie van [X], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van
€ 5.000,- , voor iedere dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellante] gevallen, op € 410,87 aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 oktober 2014.