ECLI:NL:GHARL:2014:8215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
200.150.308
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek van de man. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. Crans, verzocht om schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 april 2014 was uitgesproken. Deze beschikking had bepaald dat de man vanaf 20 september 2013 een onderhoudsbijdrage van € 222,- per kind per maand aan de vrouw diende te betalen voor de verzorging en opvoeding van hun twee kinderen. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat de aanleiding vormde voor het schorsingsverzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2014 was de man aanwezig, maar de vrouw was niet verschenen. Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een schorsingsverzoek een belangenafweging dient plaats te vinden. De man stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd door het faillissement van zijn vennootschap, [B] B.V., en dat hij daardoor niet in staat was om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. Het hof nam in overweging dat het faillissement van [B] B.V. niet was meegewogen in de eerdere beslissing van de rechtbank, en dat de man door het beslag dat de vrouw had gelegd op zijn vorderingen bij de Belastingdienst, in een noodtoestand verkeerde.

Het hof concludeerde dat het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. Daarom werd het verzoek van de man toegewezen en werd de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland geschorst. Deze beslissing werd genomen door de drie rechters van het hof, met de griffier W.W.M.W. van den Bosch aanwezig, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.150.308-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 353077)
beschikking van de familiekamer van 31 juli 2014 op het schorsingsverzoek
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Crans te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
belanghebbende, verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 april 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011 en het daarvan deel uitmakende convenant met ingang van 20 september 2013 gewijzigd en bepaald dat de man vanaf 20 september 2013 aan de vrouw € 222,- per kind per maand zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de twee kinderen van partijen, vanaf de dag van de beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen, deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011 voor het overige gehandhaafd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 6 juni 2014;
- het journaalbericht van mr. Crans van 17 juni 2014 met bijlagen, ingekomen op 18 juni
2014;
- het journaalbericht van mr. Crans van 8 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2014;
- het journaalbericht van mr. Crans van 15 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op 16 juli
2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2014 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen betreft.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Bij die belangenafweging blijft de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing.
Voor schorsing van de werking van een beschikking is plaats, indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking over te gaan. Dat laatste doet zich in ieder geval voor, indien (1) deze beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of (2) indien de tenuitvoerlegging op grond van feiten die na het geven van deze beschikking zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarnaast kunnen zich ook andere gevallen voordoen waarin plaats is voor schorsing van de werking. Daarvan is bij voorbeeld sprake indien feiten die na het geven van deze beschikking zijn voorgevallen of aan het licht gekomen of die de rechter in eerste aanleg bij zijn beslissing over de uitvoerbaarverklaring anderszins niet heeft kunnen meewegen, meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking.
3.4
De man is enig aandeelhouder van [A] B.V. die op haar beurt enig aandeel- houder is van [B] B.V. en [C] Werving en Selectie B.V. Op 25 maart 2014 is [B] B.V. failliet verklaard. De rechtbank heeft dit feit bij haar beslissing over de uitvoerbaarverklaring niet kunnen meewegen. Door dit faillissement zijn de inkomsten van de man in [A] B.V. die met ingang van juli 2013 nog € 4.500,- bruto per maand bedroegen weggevallen. Blijkens de overgelegde salarisspecificaties van april 2014 tot en met juni 2014 ontvangt de man thans nog een salaris van [C] Werving en Selectie B.V. van € 2.000,- bruto per maand. Voorts heeft de man onbetwist gesteld dat, in verband met het namens de vrouw door het LBIO gelegde beslag op vorderingen van de man op de Belastingdienst, hij geen voorlopige teruggave meer ontvangt voor de door hem betaalde hypotheekrente. Ten laste van de man komt dan ook de bruto hypotheekrente van € 1.710,- per maand, omdat op de voorlopige teruggave van € 873,- per maand beslag is gelegd door de vrouw. Het hof is van oordeel dat hier plaats is voor de verzochte schorsing van de werking van de beschikking nu het faillissement van [B] B.V. door de rechtbank niet is meegewogen bij het nemen van de beslissing en het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man toe.
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 april 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, J.H. Lieber en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer, en is op 31 juli 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.