ECLI:NL:GHARL:2014:8465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
200.143.047-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 843a Rv inzake exhibitievordering door werkneemster tegen bestuurders van voormalige werkgever

In deze zaak gaat het om een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij een werkneemster, die haar loonvordering niet kon verhalen op haar voormalige werkgever, de bestuurders van die werkgever aanspreekt. De werkneemster heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, maar deze is afgewezen. In hoger beroep vraagt zij inzage in de boekhouding van de voormalige werkgever om haar stellingen beter te onderbouwen. Het hof oordeelt dat het voor toewijzing van de exhibitievordering nog te vroeg is, omdat eerst moet worden afgewacht met welk verweer de werkgeefster komt en hoe zij dat onderbouwt. De werkneemster heeft van 1 juli 2008 tot 1 april 2009 gewerkt als huisarts bij de vennootschap [B.V. X] en heeft in eerdere procedures achterstallig loon gevorderd. De vordering in eerste aanleg is afgewezen, en de werkneemster stelt nu dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor de niet-betaling van haar loon. Het hof overweegt dat de beoordeling van de exhibitievordering nauw samenhangt met de beoordeling in de hoofdzaak. De werkneemster heeft een rechtmatig belang bij inzage in de boekhouding, maar het hof laat in het midden of aan alle voorwaarden voor toewijzing van de vordering is voldaan. Het hof besluit de vordering vooralsnog af te wijzen en de kosten van het incident te reserveren voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.047/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 568227 CV EXPL 12-12891)
arrest van de eerste kamer van 4 november 2014 in het incident ex art. 843a Rv in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.M. Boogaart, kantoorhoudend te Gronngen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna:
de holding, en
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 30 januari 2013 en 27 november 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 24 februari 2014 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 27 november 2013 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 20 mei 2014.
2.2
Bij anticipatie is de zaak door [geïntimeerden] geïntroduceerd op de rol van 11 maart 2014.
2.3
De conclusie van de memorie van grieven (met producties), tevens houdende incidentele conclusie van eis ex art. 843a RV, luidt:
"
In het incident:
1. (...) bij incidenteel arrest, uitvoerbaar bij voorraad verweerders hoofdelijk te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het incidentele arrest, althans een door uw Hof te bepalen termijn, inzage te verstrekken aan [appellante] resp. afschriften aan haar te verstrekken van de volledige boekhouding 2009 en 2010 van [B.V. X], op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, ieder dagdeel daaronder begrepen, dat verweerders niet voldoen aan de daartoe strekkende veroordeling het incidentele arrest;
2. met veroordeling van verweerders in de kosten van de procedure in het incident;
En voorts in de hoofdzaak:
(...) het vonnis waarvan beroep te vernietigen, alsmede opnieuw rechtdoende, zonodig met verbetering van de gronden, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad alsnog:
3. te verklaren voor recht dat geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] als bedoeld in art. 6:162 BW:
4. geïntimeerden, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van aan [appellante] van € 13.091,41 bruto en € 7.134,13 netto ter zake van de door de kantonrechter Winschoten hij vonnissen d.d. 16 april 2010 en 5 april 2011 toegewezen bedragen, inclusief de wettelijke rente over genoemde vorderingen vanaf de vervaldatum tot 1 maart 2013
5. geïntimeerden, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van aan [appellante] van de beslagkosten ad € 509,92;
6. geïntimeerden, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van aan [appellante] van de wettelijke rente over alle onder 4. en 5. genoemde vorderingen vanaf 1 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
7. geïntimeerden, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van aan [appellante] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.190,-- incl. BTW netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding 1e aanleg ofwel vanaf 21 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
8. geïntimeerden te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties."
2.4
[geïntimeerden] hebben een memorie van antwoord in incident genomen, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering en tot veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
2.5
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
3.2
[appellante] is van 1 juli 2008 tot 1 april 2009 in dienst geweest van [B.V. X] ([B.V. X]). [appellante] werkte 32 uur per week als huisarts op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een salaris van (laatstelijk) € 4.040,- bruto per maand. In aanvulling op het salaris was een winstdeling overeengekomen.
3.3
Enig aandeelhouder van [B.V. X] is [Y] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2]. De holding is bestuurder van [B.V. X] Tevens is de holding bestuurder en enig aandeelhouder van [Y] B.V. [geïntimeerde 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van de holding.
3.4
Na 1 april 2009 werkte [appellante] niet langer voor [B.V. X] Vervolgens hebben zich tussen [appellante] en [B.V. X] een aantal gerechtelijke procedures afgespeeld, waarbij
[appellante] onder meer achterstallig loon heeft gevorderd. Deze procedures hebben geleid tot vonnissen van de voormalige rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten (hierna: de kantonrechter Winschoten) van 8 december 2009, 16 februari 2010, 27 juli 2010 en 5 april 2011. [B.V. X] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter Winschoten van 16 februari 2010 en 27 juli 2010. Het voormalige gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 6 september 2011 onder meer het vonnis van de kantonrechter Winschoten van 27 juli 2010 vernietigd voor zover [B.V. X] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 27.000,- bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.5
[B.V. X] heeft niet voldaan aan de ten laste van haar in voormelde vonnissen en in voormeld arrest uitgesproken veroordelingen, die inmiddels onherroepelijk zijn. Het executoriaal derdenbeslag gelegd door [appellante] op de bankrekening van [B.V. X] bij de ABN AMRO bank heeft geen doel getroffen.
3.6
Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [appellante] in eerste aanleg gesteld dat zij per saldo € 13.091,41 bruto en € 7.134,13 netto te vorderen heeft van [B.V. X], maar dat laatstgenoemde deze vordering niet wenst te voldoen en ook overigens geen verhaal biedt. Stellende dat de holding en [geïntimeerde 2] in hun hoedanigheid van bestuurder respectievelijk feitelijk leidinggevende jegens haar aansprakelijk zijn, heeft [appellante] gevorderd een hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van voormelde bedragen plus beslagkosten, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.7
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en
[appellante] in de proceskosten verwezen.

4.De beoordeling in het incident

4.1
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [appellante] (samengevat) het volgende aangevoerd. [geïntimeerden] hebben bewerkstelligd dat haar opeisbare loonvorderingen door [B.V. X] niet zijn voldaan. [geïntimeerden] kunnen hiervan een ernstig verwijt worden gemaakt, zodat zij persoonlijk aansprakelijk zijn jegens [appellante].
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd haar stellingen handen en voeten te geven, maar de kantonrechter heeft zijn oordeel gebaseerd op summiere financiële gegevens waarvan de juistheid kan worden betwijfeld, aldus [appellante].
4.2
[geïntimeerden] hebben ten verwere (onder meer) aangevoerd dat [appellante] ten onrechte de suggestie wekt dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld, maar [appellante] heeft geen rechtmatig belang bij inzage in de volledige boekhouding. Met haar incidentele vordering, die bovendien te onbepaald is, probeert [appellante] haar in eerste aanleg onbewezen stellingen alsnog hard te maken, maar daarvoor is art. 843a Rv niet bedoeld, aldus [geïntimeerden]
4.3
Het hof overweegt dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.4
Of aan alle genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal het hof vooreerst in het midden laten. In essentie komt het standpunt van [appellante] erop neer dat zij belang heeft bij de afgifte van de boekhouding van [B.V. X] over 2009 en 2010 teneinde te kunnen weerleggen de stelling van [geïntimeerden] dat sprake is van niet toerekenbare betalingsonmacht en tevens om haar eigen stelling, dat sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerden] op grond van toerekenbare betalingsonwil, handen en voeten te geven. In deze fase van de procedure (in de hoofdzaak) is het nog niet goed mogelijk om te kunnen beoordelen of het belang dat [appellante] stelt van voldoende gewicht is om tot toewijzing van de vordering te kunnen leiden. Die beoordeling hangt om hierna te melden redenen nauw samen met de beoordeling in de hoofdzaak.
4.5
[appellante] heeft haar stelling dat bij [geïntimeerden] geen sprake is van betalingsonmacht, maar van -onwil, in de memorie van grieven vrij gedetailleerd onderbouwd.
Zo heeft [appellante] erop gewezen dat de post debiteuren volgens de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarrekening in 2009 € 279.965,- bedroeg. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gesteld dat de post debiteuren in 2009 maar € 795,- bedroeg, maar zij hebben dat bepaald nog niet aangetoond. De enkele opmerking dat de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarrekening over 2009 nog slechts een voorlopige was, is daarvoor niet voldoende. Het komt er derhalve op aan of [geïntimeerden] in hun memorie van antwoord de stellingen van [appellante] voldoende gemotiveerd betwisten en deze betwisting deugdelijk onderbouwen. Het ligt voor de hand dat zij in dat kader, teneinde aan de op hen rustende stelplicht te voldoen, ook de relevante gegevens van hun boekhouding in het geding brengen. Indien en voor zover van een voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] gesproken kan worden, zal het hof vervolgens beoordelen of, en zo ja: door welke partij, bewijs geleverd dient te worden. Tevens kan alsdan - eventueel op grond van een nadere instructie van de zaak - worden beoordeeld of er, gelet op de belangen over en weer, aanleiding is voor toewijzing van de exhibitievordering van [appellante], en zo ja: om welke stukken uit de boekhouding van [B.V. X] over 2009 en/of 2010 het dan meer specifiek zou moeten gaan. Voor toewijzing van de vordering van [appellante] is het op dit moment derhalve te vroeg.
4.6
Uit een globale beschouwing van het dossier blijkt dat er meer geschilpunten zijn waarop hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen, van toepassing is. Het hof volstaat hier thans met de volgende, niet-limitatieve opsomming:
- [appellante] heeft het begin van bewijs geleverd dat enkele zorgverzekeraars na
1. april 2009 nog declaraties aan [geïntimeerden] hebben voldaan, in weerwil van de stelling van [geïntimeerden] dat er na genoemde datum geen betalingen meer zijn binnen gekomen.
- [appellante] heeft erop gewezen dat er volgens [geïntimeerden] over de jaren 2009 en 2010 negatieve resultaten zijn behaald, maar dat [geïntimeerden] niet hebben toegelicht waardoor die verliezen zijn veroorzaakt.
- Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van selectieve betalingen door
[geïntimeerden] heeft [appellante] erop gewezen dat [geïntimeerde 2] in april 2010 namens [B.V. X] pensioenpremies heeft afgedragen. [geïntimeerden] hebben die betalingen niet ontkend.
4.7
Het hof oordeelt het op grond van het voorgaande aangewezen om de exhibitievordering van [appellante] aan te houden teneinde hierop in een later stadium van de procedure (in de hoofdzaak) een beslissing te nemen.
4.8
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering vooralsnog af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 16 december 2014voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden]
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 november 2014.