In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 14 maart 2014. De Rechtbank had de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van [X] B.V. (de belanghebbende) tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak aan de [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013, die was vastgesteld op € 2.758.000. De Rechtbank had het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 365,25 en het griffierecht van € 318.
In hoger beroep is enkel de hoogte van de toe te passen wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in geschil. De heffingsambtenaar stelt dat de zaak als 'zeer licht' moet worden gekwalificeerd, wat zou leiden tot een lagere proceskostenvergoeding. De belanghebbende is van mening dat de Rechtbank terecht een factor 1 heeft toegepast.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de procedure in beroep eenvoudig was en dat de werkbelasting voor de gemachtigde van de belanghebbende beperkt was. Het Hof heeft daarom de wegingsfactor verlaagd naar 0,25, wat resulteert in een proceskostenvergoeding van € 91,30. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten.
De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 november 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.