ECLI:NL:GHARL:2014:8779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
14/00306
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 14 maart 2014. De Rechtbank had de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van [X] B.V. (de belanghebbende) tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak aan de [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013, die was vastgesteld op € 2.758.000. De Rechtbank had het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 365,25 en het griffierecht van € 318.

In hoger beroep is enkel de hoogte van de toe te passen wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in geschil. De heffingsambtenaar stelt dat de zaak als 'zeer licht' moet worden gekwalificeerd, wat zou leiden tot een lagere proceskostenvergoeding. De belanghebbende is van mening dat de Rechtbank terecht een factor 1 heeft toegepast.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de procedure in beroep eenvoudig was en dat de werkbelasting voor de gemachtigde van de belanghebbende beperkt was. Het Hof heeft daarom de wegingsfactor verlaagd naar 0,25, wat resulteert in een proceskostenvergoeding van € 91,30. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 november 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00306
uitspraakdatum:
11 november 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2014, nummer Awb 13/1977, in het geding tussen de heffingsambtenaar
en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Ten aanzien van belanghebbende is de waarde van het object [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 2.758.000.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 365,25 en de heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het griffierecht van € 318 te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een nader stuk ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 21 oktober 2014 te Arnhem. Beide partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet ter zitting verschenen.

2.Feiten

2.1.
Ten aanzien van belanghebbende is de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013 bij beschikking vastgesteld op € 2.758.000.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen deze beschikking een zogenoemd pro‑formabezwaarschrift ingediend.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden ervan. Hiertegen heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld.
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegelijk behandeld met drie zaken van andere belastingplichtigen, welke zaken met de onderhavige zaak samenhangen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende (en de beroepen in de samenhangende zaken) gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar teneinde opnieuw op het bezwaar te beslissen.
2.5.
De Rechtbank heeft daarbij ten gunste van belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de procedure in beroep uitgesproken ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Rechtbank heeft die vergoeding berekend op de voet van de in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen. Daarbij heeft de Rechtbank twee punten in aanmerking genomen voor proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen ter zitting), een waarde per punt van € 487 gehanteerd, factor 1 voor het gewicht van de zaak toegepast en factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken. Van het aldus berekende voor vergoeding in aanmerking komende bedrag van € 1.461, heeft de Rechtbank 1/4 deel, ofwel € 365,25, aan belanghebbende toegekend.
2.6.
Tegen de beslissing inzake de proceskosten heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil de hoogte van de toe te passen factor voor het gewicht van de zaak voor de behandeling in beroep. De heffingsambtenaar stelt dat de zaak als ‘zeer licht’ dient te worden gekwalificeerd, zodat toepassing van een factor 0,25 op haar plaats is. Belanghebbende is kennelijk van mening dat de Rechtbank terecht van factor 1 is uitgegaan voor het gewicht van de zaak.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en kennelijk tot vaststelling van de vergoeding voor proceskosten ter zake van in beroep door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand op een bedrag van € 91,30.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De vergoeding van de onderwerpelijke kosten ter zake van door een derde in het geding bij de Rechtbank beroepsmatig verleende rechtsbijstand dient – naar tussen partijen niet in geschil is – te worden berekend aan de hand van de in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen.
4.2.
Voor de bepaling van het gewicht van een zaak onderscheidt onderdeel C1 van deze Bijlage vijf categorieën. De wegingsfactor kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot wegingsfactor 2 voor een zeer zware zaak. Blijkens de toelichting op de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 25 februari 2002, Stb. 113, blz. 6, dient de uitkomst steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandsverlener (vgl. HR 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293).
4.3.
In aanmerking genomen dat de procedure in beroep – niet alleen in de onderhavige zaak maar ook in de daarmee samenhangende zaken – slechts betrekking had op de vraag of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het ontbreken van de gronden, is naar het oordeel van het Hof sprake van een eenvoudige en niet-bewerkelijke zaak. Naar moet worden aangenomen was de werkbelasting voor de gemachtigde zeer beperkt. Alsdan is, anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan, toepassing van een wegingsfactor 0,25 op haar plaats. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar treft derhalve doel.
4.4.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten ter zake van door een derde in de procedure in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dienen te worden berekend op een bedrag van € 91,30 (2 punten voor proceshandelingen; € 487 waarde per punt; factor 0,25 voor het gewicht van de zaak; factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken; gedeeld door 4 zaken).
Slotsom
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht voor het hoger beroep geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de beslissing inzake de proceskosten, en
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 91,30.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 november 2014.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:12 november 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.