ECLI:NL:GHARL:2014:8865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
200.115.694-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de vordering tot verdeling van nalatenschappen en afsplitsing van de vordering tot benoeming van een vereffenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot verdeling van nalatenschappen. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in haar akte uitlating verklaard dat zij het hoger beroep niet heeft laten aantekenen in het rechtsmiddelenregister. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor de onderdelen van de uitspraak die betrekking hebben op de verdeling van de woning, omdat deze niet onlosmakelijk verbonden zijn met de overige bestanddelen van de nalatenschappen. Het hof heeft vastgesteld dat de vereffening van de nalatenschappen van de ouders van partijen nog niet heeft plaatsgevonden, wat betekent dat de vorderingen van de geïntimeerden tot verdeling van de nalatenschappen niet ontvankelijk zijn. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd, behoudens de wijze van verdeling van de woning, en de zaak met betrekking tot de benoeming van een vereffenaar verwezen naar de verzoekschriftprocedure. De proceskosten zijn gecompenseerd, met uitzondering van de afgesplitste vordering tot benoeming van een vereffenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.694/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 131351/ HA ZA 12-12)
arrest van de tweede kamer van 18 november 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 2],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 3],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats 2],

4. [geïntimeerde 4],

wonende te [woonplaats 2],

5. [geïntimeerde 5],

wonende te [woonplaats 2],

6. [geïntimeerde 6],

wonende te [woonplaats 4],

7. [geïntimeerde 7],

wonende te [woonplaats 2],

8. [geïntimeerde 8],

wonende te [woonplaats 5],
9. [geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats 6],
10. [geïntimeerde 10],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. A.L.S. Verhoog, kantoorhoudend te Haren.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 februari 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij voormeld tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen teneinde [appellante] in de gelegenheid zich uit te laten zoals bedoeld onder rechtsoverweging 3.10 en 3.15 van dat tussenarrest, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2
[appellante] heeft op 8 april 2014 een akte uitlating tussenarrest genomen en [geïntimeerden] hebben op 6 mei 2014 een antwoordakte uitlating tussenarrest genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

De achterwege gebleven inschrijving van het appel in het rechtsmiddelenregister
2.1
[appellante] heeft in haar akte uitlating tussenarrest verklaard dat zij het instellen van het hoger beroep niet heeft doen aantekenen in het rechtsmiddelenregister. Zoals in rechtsoverweging 3.11 van voormeld tussenarrest van 25 februari 2014 is overwogen leidt dit tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep voor zover het hoger beroep dat gedeelte van de uitspraak betreft ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de tot levering van het registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, en overigens voor zover met dat gedeelte een onlosmakelijk verband bestaat.
2.2
Het hof begrijpt uit genoemde akte van [appellante] dat zij het standpunt inneemt dat de niet-ontvankelijkheid beperkt blijft tot de onderdelen van het dictum van het bestreden vonnis die betrekking hebben op de verdeling van de tot de nalatenschappen van de ouders van partijen behoord hebbende woning aan de [adres] te [woonplaats 2].
2.3
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat [appellante] zich van meet af aan uitsluitend tegen de verdeling als geheel heeft gericht. Er is geen aparte grief geformuleerd met betrekking tot de woning. Er is volgens hen sprake van een onlosmakelijke verbondenheid als bedoeld in de door het hof in genoemd tussenarrest aangehaalde arresten van de Hoge Raad, wat in hun visie tot gevolg heeft dat [appellante] geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.
2.4
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het hiervoor onder 2.1 weergegeven criterium, [appellante] in het hoger beroep uitsluitend niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op de toedeling van de woning in de onderdelen 5.2, 5.4 en 5.5 van het dictum van het bestreden vonnis. De verdeling van de woning is niet onlosmakelijk verbonden met de verdeling van de overige bestanddelen van de nalatenschappen.
Ontvankelijkheid van de vordering tot verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen
2.5
[geïntimeerden] hebben in hun antwoordakte uitlating tussenarrest aangevoerd dat het hof in voormeld tussenarrest ten onrechte ervan is uitgegaan dat de vereffening van de nalatenschappen van vader en moeder nog niet heeft plaatsgehad.
2.6
Het hof overweegt dat de vaststelling dat de nalatenschap nog niet is vereffend mede is ingegeven door de eigen vordering van [geïntimeerden] om al die beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie als juist voorkwam, waaronder het benoemen van een
vereffenaar. De conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van
[appellante] en de daarbij als productie 4 overgelegd de brief van notaris [X] gaan evenzeer er vanuit dat de vereffening nog niet is afgerond.
2.7
Dat de erfgenamen - zijnde [appellante] en [geïntimeerden] - als gezamenlijke vereffenaars de in het kader van een beneficiaire aanvaarding voorgeschreven procedure van de lichte vereffening hebben doorlopen hebben [geïntimeerden] niet met stukken onderbouwd. De vereffenaars zijn ook bij een "lichte" vereffening zoals toegestaan bij beneficiaire aanvaarding verplicht tot het opmaken van een boedelbeschrijving (artikel 4:211 lid 3 BW), het per brief oproepen van de bekende schuldeisers alsmede het melden van het feit dat er schuldeisers met een onbekend adres zijn (artikel 4:214 lid 2 BW) en het voldoen van de vorderingen. In elk geval is niet voldoende gesteld of gebleken dat [geïntimeerden] en [appellante] een boedelbeschrijving hebben opgemaakt die in het kader van de vereffening bij de griffie van de rechtbank dan wel na de benoeming van de boedelnotaris, bij deze boedelnotaris, is neergelegd.
2.8
Nu aldus onvoldoende is gesteld of gebleken dat de vereffening heeft plaatsgehad, hadden [geïntimeerden] in eerste aanleg niet ontvankelijk behoren te worden verklaard in hun vorderingen tot verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder. Het hof zal het bestreden vonnis daarom ten aanzien van de wijze van de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen, met uitzondering van de daarin vervatte wijze van verdeling van de voornoemde woning, vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerden] alsnog in zoverre ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot verdeling ten aanzien van de nalatenschappen van de ouders van partijen.
2.9
De
grieven I tot en met Vdie er in de kern genomen over klagen dat de rechtbank in het kader van de verdeling de samenstelling van de nalatenschappen van de ouders van partijen heeft vastgesteld, slagen in zoverre. Voor het overige behoeven deze grieven geen bespreking meer.
2.1
Grief VIklaagt over de afwijzing van de door [appellante] ingestelde reconventionele vorderingen om vast te stellen dat notaris [X] boedelnotaris is en om voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] notaris [X], op grond van de wet, van alle informatie moeten voorzien.
2.11
Niet in geschil is dat notaris [X] ingevolge artikel 4:197 BW boedelnotaris is.
De vordering van [appellante] om voor recht te verklaren dat notaris [X] als boedelnotaris werkzaam is, is daarom wegens onvoldoende belang niet toewijsbaar.
2.12
De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat de erfgenamen overeenkomstig de wet alle inlichtingen aan de boedelnotaris moeten verstrekken, is, als niet op de wet gegrond, evenmin toewijsbaar.
2.13
Grief VI faalt.
De overige vorderingen van [geïntimeerden] en de vordering van Popken
2.14
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat de niet behandelde of verworpen weren en de niet prijsgegeven stellingen van [geïntimeerden] in eerste aanleg, thans nog beoordeeld moeten worden.
2.15
[geïntimeerden] hebben naast verdeling gevorderd die beslissingen te nemen die in goede justitie als juist voorkomen, zoals het benoemen van een vereffenaar. Nu aangenomen moet worden dat de vereffening nog niet is afgerond, ligt thans het verzoek tot benoeming van een vereffenaar voor. Andere in goede justitie door dit hof te nemen beslissingen zijn niet aan de orde.
2.16
Voor het doen van een verzoek tot benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:203 BW dient naar het oordeel van het hof de verzoekschriftprocedure te worden gevolgd. Het hof zal daarom met toepassing van artikel 69 Rv bepalen dat de vordering die strekt tot benoeming van een vereffenaar van de onderhavige procedure wordt afgesplitst en in de stand waarin deze zich thans bevindt, zal worden voortgezet door tot de verdere behandeling daarvan bevoegde kamer van dit hof teneinde te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
Slotsom
2.17
De grieven slagen deels. Het hof zal het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover dit is gericht tegen de in het bestreden vonnis vastgestelde wijze van verdeling van de woning. Het hof zal het bestreden vonnis, behoudens ten aanzien van de daarin vastgestelde wijze van verdeling van de woning en behoudens de afwijzing van de vordering tot benoeming van een vereffenaar, vernietigen, en opnieuw recht doende [geïntimeerden] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen.
Het hof zal de zaak wat betreft de vordering tot benoeming van een vereffenaar, in de stand waarin deze zich bevindt, verwijzen naar een tot de verdere behandeling van de zaak bevoegde kamer van dit hof teneinde te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure,
2.18
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten in beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld. Het hof zal verstaan dat deze compensatie van de proceskosten geen betrekking heeft op de afgesplitste vordering.
De beslissing
Het hof:
verklaart [appellante] in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen de in het vonnis van de rechtbank [woonplaats 1] van 8 augustus 2012 vastgestelde wijze van verdeling van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2];
vernietigt het vonnis van de rechtbank [woonplaats 1] van 8 augustus 2012, behoudens ten aanzien van de daarin vastgestelde wijze van verdeling van de woning en behoudens ten aanzien van de afwijzing van de vordering tot benoeming van een vereffenaar, en doet opnieuw recht:
verklaart [geïntimeerden] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering tot verdeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt;
verstaat dat deze compensatie van de kosten geen betrekking heeft op de vorenstaande vordering tot benoeming van een vereffenaar;
verwijst de zaak wat betreft de vordering tot benoeming van een vereffenaar, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een tot de verdere behandeling van die zaak bevoegde kamer van dit hof teneinde te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, B.J.H. Hofstee en mr. J.D.S.L. Bosch en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 november 2014.