ECLI:NL:GHARL:2014:8872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
200.146.801-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot straat- en contactverbod tegen schoonzoon in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot straat- en contactverbod van een schoonmoeder tegen haar schoonzoon. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Skála, had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een kort geding aangespannen, waarin zij vorderde dat haar schoonzoon, de geïntimeerde, verboden zou worden contact met haar op te nemen en zich in de nabijheid van haar woning te bevinden. De voorzieningenrechter had deze vordering afgewezen, wat de appellante ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij diverse processtukken zijn ingediend, waaronder de dagvaarding, memorie van grieven en pleitnotities. Tijdens de zitting op 29 oktober 2014 is het pleidooi gehouden. De appellante stelde dat haar schoonzoon haar stelselmatig lastig viel, maar het hof oordeelde dat deze stelling onvoldoende aannemelijk was gemaakt. De hof heeft vastgesteld dat er geen recente incidenten waren die de vordering konden onderbouwen, en dat eerdere aangiften en meldingen van de appellante niet tot een veroordeling van de geïntimeerde hadden geleid.

Het hof concludeerde dat er geen grond was voor het opleggen van een contactverbod of straatverbod aan de geïntimeerde. De grieven van de appellante werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Tevens werd besloten om de proceskosten te compenseren, gezien de familieband tussen partijen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zaken waarin contactverboden worden gevorderd, vooral in situaties waar familiebanden een rol spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.146.801/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/146231 / KG ZA 14-37)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 18 november 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.B. Flooren, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 14 maart 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 april 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellante] (met producties),
- een antwoordakte van [geïntimeerde],
- het gehouden pleidooi d.d. 29 oktober 2014 waarbij van de zijde van [appellante] een pleitnotitie is overgelegd en ter voorbereiding waarvan door beide partijen producties in het geding zijn gebracht.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht, locatie Groningen d.d. 14 maart 2014, rolnummer C/18/146231/KG ZA 14-37, gewezen tussen appellante als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie en eiser in reconventie te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van oorspronkelijk eiseres in conventie toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, althans de oorspronkelijke vorderingen van partijen (in conventie en reconventie) over en weer toe te wijzen met kosten rechtens."

3.De beoordeling van het geschilnieuwe productie

3.1
Mr. Flooren heeft namens [geïntimeerde] bij brief van 24 oktober 2014, ter griffie van het hof binnengekomen op 27 oktober 2014, een nieuwe productie in het geding gebracht. Mr. Skála heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van de productie. Hij heeft er op gewezen dat de productie te laat is ingediend. Het hof zal de productie buiten beschouwing laten, nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de productie - een uitvoerig handgeschreven epistel van de partner van [geïntimeerde] - niet eerder in het geding kon worden gebracht. Uit hetgeen hierna volgt, zal overigens blijken dat [geïntimeerde] niet in zijn belangen wordt geschaad door het buiten beschouwing laten van de productie.
vaststaande feiten
3.2
Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het vonnis zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan, die - met wat verder over de feiten is gebleken, op het volgende neerkomen.
3.2.1
[geïntimeerde] is de schoonzoon van [appellante]. Hij en de dochter van [appellante] hebben een relatie waaruit vier kinderen (waarvan er drie nog minderjarig zijn) zijn geboren.
3.2.2
[appellante] woont in [woonplaats] in de wijk [wijk 1]. [geïntimeerde] en zijn gezin wonen in de nabijgelegen wijk [wijk 2].
3.2.3
Ruim vier jaren geleden hebben partijen ruzie gekregen, waarna het contact tussen hen is verbroken. Ook het contact tussen [appellante] en haar dochter en drie van de kinderen is verbroken.
3.2.4
Een van de kinderen van [geïntimeerde] en zijn partner, [partner], is vijftien jaar oud. Zij heeft enige tijd in de instelling Novo verbleven vanwege gedragsproblemen. Zij liep daar geregeld weg en ging dan naar [appellante] toe. Nadien is [partner] behandeld in Dok 3 van Het Poortje. Sinds kort woont [partner] weer bij haar ouders.
procedure in eerste aanleg
3.3
[appellante] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. Zij heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt verboden contact met haar op te nemen en/of te zoeken en zich te bevinden in de omgeving van de woning van [appellante], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie eveneens een contactverbod gevorderd.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen.
bespreking van de grieven
3.5
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde], ofschoon de formulering van de conclusie van zijn memorie van antwoord anders zou doen vermoeden, uitdrukkelijk niet bedoeld heeft incidenteel appel in te stellen tegen het vonnis. Mr. Flooren heeft dat bij gelegenheid van het pleidooi desgevraagd bevestigd. Ofschoon [appellante] heeft gesteld dat zij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het in reconventie gevorderde contactverbod (naar het hof begrijpt: mits ook het door haar gevorderde contactverbod wordt toegewezen) heeft de procedure in appel alleen betrekking op de in eerste aanleg door [appellante] in conventie ingestelde vorderingen.
3.6
Met haar grieven komt [appellante] op tegen afwijzing door de voorzieningenrechter van haar vorderingen. Het hof zal de grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
3.7
[appellante] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerde] haar stelselmatig lastig valt. Het hof is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat deze stelling onvoldoende aannemelijk is geworden. Daartoe is het volgende redengevend:
- [appellante] heeft een proces-verbaal van aangifte overgelegd en een mutatierapport. Het proces-verbaal dateert van 3 december 2007 en betreft een door [appellante] tegen [geïntimeerde] gedane aangifte van mishandeling. Het mutatierapport dateert van 14 november 2011 en betreft een melding door [appellante] bij de politie van een incident met [geïntimeerde], waarbij [geïntimeerde] haar zou hebben uitgescholden. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de aangifte niet tot een veroordeling heeft geleid en dat naar aanleiding van het mutatierapport geen nadere stappen zijn ondernemen door justitie. Bovendien dateren beide stukken van jaren geleden en heeft tussen de incidenten waarop de stukken betrekking hebben een periode van drie jaar gelegen. Met deze stukken, die de neerslag vormen van de visie van [appellante], is niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] [appellante] heeft lastig gevallen, evenmin dat dit stelselmatig is gebeurd en al helemaal niet dat [geïntimeerde] [appellante] ook nu nog lastig valt;
- Desgevraagd heeft [appellante] aangegeven dat [geïntimeerde] haar in december 2013 thuis heeft bezocht en toen heeft uitgescholden. Niet lang daarna zou hij haar nogmaals hebben uitgescholden. Wanneer dat was, wist zij niet meer. [geïntimeerde] heeft erkend dat hij in december 2013 bij de woning van [appellante] is geweest om [partner] te zoeken, die toen was weggelopen. Hij heeft bestreden dat hij [appellante] toen heeft uitgescholden. Ook indien wordt uitgegaan van de stellingen van [appellante] is het geruime tijd geleden dat [geïntimeerde] [appellante] heeft bezocht. Dat hij haar stelselmatig lastig valt, volgt dan ook niet uit de eigen stellingen van [appellante]. Dat [geïntimeerde] [appellante] bij een confrontatie met haar uitscheldt, en daardoor lastig valt, heeft hij gemotiveerd bestreden. Bewijslevering op dit punt gaat het bestek van een procedure in kort geding te buiten. Het hof kan er dan ook niet van uitgaan dat [geïntimeerde] [appellante] inderdaad op een onaanvaardbare wijze bejegent;
- [appellante] heeft aangegeven geen contact meer te willen hebben met haar dochter en ook niet met [partner]. In een schriftelijke verklaring heeft [partner] aangegeven ook geen contact meer te willen hebben met [appellante]. Uit de stellingen van beide partijen volgt, dat [geïntimeerde] bij de woning van [appellante] kwam om [partner] te zoeken, die daar geregeld haar toevlucht nam. Niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] de woning van [appellante] de laatste jaren ook om andere redenen heeft bezocht. [geïntimeerde] heeft dan ook geen reden meer om de woning van [appellante] te bezoeken.
3.8
De slotsom is dat voor een omgevingsverbod geen enkele grond bestaat. Ook voor een aan [geïntimeerde] op te leggen contactverbod bestaat onvoldoende grond. Dat beide partijen te kennen hebben gegeven geen contact te willen hebben, leidt niet tot een ander oordeel. Partijen hebben daarmee aangegeven geen behoefte te hebben aan contact. Dat rechtvaardigt niet dat het hun verboden moet worden contact te zoeken indien zij die behoefte alsnog zouden krijgen.
3.8.1
De grieven falen. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen. In het feit dat partijen (schoon)familie zijn, ziet het hof reden de proceskosten te compenseren.

4.De beslissingHet gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D. van Emden en is door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 november 2014.