In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de waarde van een onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010 is vastgesteld. De belanghebbende, [Z], in de hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [A], betwist de vastgestelde waarde van € 335.000, zoals bepaald door de heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende stelt dat de waardering volgens de Wet WOZ leidt tot een te hoge WOZ-waarde in vergelijking met de werkelijke waarde van de onroerende zaak, die door de resterende korte duur van het erfpachtrecht nagenoeg onverkoopbaar is. Hij bepleit een lagere waarde van € 31.154,60 en voert aan dat de vastgestelde waarde in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde en stelt dat hij gehouden is de Wet WOZ te volgen. Tijdens de zitting zijn beide partijen gehoord en zijn er taxatierapporten overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn bewijsvoering is geslaagd en dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De grieven van de belanghebbende worden verworpen, en het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.