In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een vergrijpboete die door de Inspecteur is opgelegd. De belanghebbende, die in Nederland woont, heeft op 24 mei 2012 gebruik gemaakt van de openbare weg met een in Duitsland geregistreerde auto. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag van € 9.605 en een vergrijpboete van € 4.802 opgelegd, omdat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting voldeed en de auto niet was vrijgesteld van BPM. De Rechtbank Gelderland heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten, maar de boete verminderd tot € 2.401. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking heeft gevorderd.
Tijdens de zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt gewijzigd en aangegeven dat het bewijs van opzet niet geleverd kan worden, wat heeft geleid tot de vernietiging van de boetebeschikking. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto niet hoofdzakelijk in Nederland werd gebruikt. De bewijslast lag bij belanghebbende, en de informatiebeschikking die door de Inspecteur was vastgesteld, was onherroepelijk geworden. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor wat betreft de boetebeschikking, maar de naheffingsaanslag bevestigd. De kosten van de procedure zijn vastgesteld op € 487, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 246 aan belanghebbende.