In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel over de vastgestelde waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 2010. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 388.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van € 410 voor het jaar 2011. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en de aanslag, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 18 december 2013 werd het standpunt van belanghebbende dat de waarde te hoog was, verdedigd door een taxateur. De heffingsambtenaar voerde aan dat de waarde correct was vastgesteld op basis van een taxatierapport en een waardematrix. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 360.000 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, waaronder de overlast die belanghebbende ondervond van jongelui die zijn tuin gebruikten als doorgangsroute.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en stelde de waarde van de woning vast op € 360.000. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, zij het slechts voor de reiskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.