Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in haar hoedanigheid van enig beherend vennoot van
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 11 februari 2014 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellante en een geïntimeerde, waarbij de appellante de cursusovereenkomst heeft opgezegd. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 20 augustus 2013, waarin voorlopige oordelen zijn gegeven. De appellante heeft de overeenkomst opgezegd per brief van 30 oktober 2002, maar de geïntimeerde betwist dat er sprake was van een geldige opzegging. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, waaronder de toepassing van artikel 7:411 BW, dat betrekking heeft op de aanspraak op loon na beëindiging van de overeenkomst.
De geïntimeerde heeft aanspraak gemaakt op het volledige cursusgeld, terwijl de appellante stelt dat zij onverschuldigd heeft betaald. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in de eerste maand van de cursus een les heeft gevolgd en dat de opzegging aan haar kan worden toegerekend. Hierdoor kan het cursusgeld voor die maand niet als onverschuldigd worden beschouwd. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde tot betaling van het cursusgeld afgewezen, maar heeft in reconventie de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 2.310,- aan de appellante, na aftrek van het cursusgeld voor de eerste maand.
Het hof heeft de kosten van beide instanties aan de zijde van de appellante begroot en de geïntimeerde veroordeeld in deze kosten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.