ECLI:NL:GHARL:2014:9535

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
12/00047
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges bouwvergunning en overschrijding opbrengstlimiet gemeente Bronckhorst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de leges voor een bouwvergunning van € 150.217,29 door de gemeente Bronckhorst zijn gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van de stichting ongegrond verklaard. De stichting stelt dat de legesnota vernietigd moet worden omdat de gemeente geen dienst heeft verleend zoals bedoeld in artikel 229, eerste lid, letter b van de Gemeentewet. Subsidiair stelt zij dat de legesverordening onverbindend is, omdat er ten tijde van het vaststellen van de legestarieven geen ramingen van baten en lasten waren opgesteld, waardoor toetsing aan de opbrengstlimiet niet mogelijk was. De heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst betwist deze stellingen en stelt dat er wel degelijk sprake is van dienstverlening waarvoor leges geheven kunnen worden. Het Hof oordeelt dat de legesverordening geldig is en dat de leges terecht zijn geheven, omdat de behandeling van de aanvraag van de bouwvergunning in wezen het individuele belang van de aanvrager dient. Het Hof concludeert dat de opbrengstlimiet niet is overschreden en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00047
uitspraakdatum 9 december 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) van 30 december 2011, nummer 10/1331 LEGGW, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Bronckhorst(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwver-gunning door de gemeente Bronckhorst is van belanghebbende bij nota van 30 mei 2008 (factuurnummer [0000000]) een bedrag aan leges gevorderd van € 150.217,29.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar is het gevorderde bedrag door de heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.3
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B], alsmede de heffingsambtenaren [C] en [D], bijgestaan door drs. [E] en [F].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat door de griffier van het Hof op 22 november 2012 aan partijen is verzonden.
1.8
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het heeft de heffingsambtenaar daarbij in de gelegenheid gesteld om schriftelijk nadere inlichtingen te verschaffen.
1.9
Bij brief van 3 januari 2013 heeft de heffingsambtenaar nadere inlichtingen en informatie verstrekt. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 30 januari 2013 inhoudelijk gereageerd, waarna door partijen nog nadere stukken zijn ingebracht.
1.1
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B], alsmede de heffingsambtenaren [C] en [D], bijgestaan door drs. [E], [G] en [H].
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 14 november 2006 heeft de raad van de gemeente Bronckhorst de “Programmabegroting 2007-2010” vastgesteld. Op basis van deze begroting is vervolgens op 21 december 2006 de “Legesverordening Bronckhorst 2007” vastgesteld.
2.2
Bij raadsbesluit van de gemeente Bronckhorst is op 28 juni 2007, de “Verordening op de heffing en de invordering van leges van de gemeente Bronckhorst 2007” (hierna: de Legesverordening) vastgesteld. De datum van inwerkingtreding is daarbij bepaald op 1 juli 2007. Daarbij is tevens de “Legesverordening Bronckhorst 2007” ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor 1 juli 2007 hebben voorgedaan.
2.3
De Legesverordening bepaalt – voor zover hier van belang – onder meer:
“(…)
Artikel 2
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)
Artikel 5
1. De Leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
2.4
De bij de Verordening behorende Tarieventabel vermeldt, voor zover hier van belang:
€ tarief 2007
5.2.2
een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning , als
bedoeld in artikel 40 van de Woningwet 69
vermeerderd met 2,29%
van het bedrag waarmee die bouwkosten 1000,00
te boven gaan.
2.5
Artikel 40 van de Woningwet (tekst 2007) luidde:
“1. Het is verboden:
a. te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning,
b. (…)
tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.”
2.6
De statuten van belanghebbende luiden, voor zover hier van belang:
“(…)
Artikel 1
De stichting is genaamd: Stichting [X]
(…)
Artikel 3
De stichting heeft als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting
(…)”
2.7
Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2007 bij de gemeente een aanvraag ingediend bij de gemeente Bronckhorst tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het bouwen van een woonzorgcentrum op het perceel [a-straat] 37 te [L] (Gld.).
2.8
De aanvraag van belanghebbende is op 19 november 2007 in behandeling genomen. De gevraagde vergunning is op 28 mei 2008 aan belanghebbende verleend.
2.9
De gemeente heeft met dagtekening 30 mei 2008 een kennisgeving van de in rekening gebrachte leges alsmede een factuur (nr. [0000000]) aan belanghebbende verzonden voor een bedrag van € 150.217,29. De bouwsom waarop de kennisgeving van de in rekening gebrachte leges is gebaseerd, is vastgesteld op € 6.547.563.
2.1
De heffingsambtenaar heeft in de procedure voor de Rechtbank een overzicht van de geraamde baten en lasten ter zake als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet overgelegd. In dat overzicht worden cijfers vermeld van het primaire budget voor 2007 en cijfers van na een budgetwijziging voor het betreffende jaar. Op grond van de cijfers van na de budgetwijziging heeft de heffingsambtenaar een dekkingspercentage berekend van (afgerond) 58%, namelijk € 1.690.776 aan baten en € 2.918.047 aan laste ter zake.
2.11
Op basis van de door de heffingsambtenaar bij de Rechtbank en nadien bij nadere schriftelijke inlichtingen aan het Hof overgelegd cijfermateriaal, kan de navolgende opstelling van de door de gemeente berekende baten en lasten ter zake worden gemaakt:

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden legesnota moet worden vernietigd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de legesnota dient te worden vernietigd omdat de gemeente jegens belanghebbende geen dienst heeft verricht als bedoeld in artikel 229, eerste lid, letter b van de Gemeentewet. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de legesverordening onverbindend is doordat ten tijde van het vaststellen van de legestarieven door de gemeente in het geheel nog geen ramingen van de baten en lasten ter zake waren opgesteld, waardoor toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet) op dat moment niet heeft kunnen plaatsvinden. Meer subsidiair meent belanghebbende dat de legesverordening onverbindend is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot het in behandeling nemen van de aanvraag van de bouwvergunning door belanghebbende, sprake is van dienstverlening door de gemeente waarvoor leges kunnen worden geheven. Verder stelt de heffingsambtenaar dat het tijdstip waarop inzicht wordt geboden in de geraamde baten en lasten ter zake niet van belang is en dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van de eerste zitting van het Hof. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de tweede zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en van de legesnota.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Dienstverlening
4.1
Artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Rechten kunnen worden geheven ter zake van (…) b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;.”.
4.2
De raad van de gemeente Bronckhorst heeft op 28 juni 2007 de Legesverordening en de daarbij behorende tarieventabel vastgesteld. Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening. Ingevolge artikel 3 van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, zoals weergegeven in de bij de Legesverordening behorende tarieventabel.
4.3
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de gemeente geen leges kan heffen ter zake van het in behandeling nemen van de onder 2.7 genoemde aanvraag. Het in behandeling nemen van de aanvraag is – zo stelt belanghebbende – zozeer gelegen in de sfeer van de publieke taakuitoefening door de Gemeente en is zozeer ondergeschikt aan haar individuele belang, dat het in behandeling nemen van een aanvraag van de bouwvergunning niet kan worden aangemerkt als een dienst in de zin van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet.
4.4
Ter onderbouwing van dit standpunt voert belanghebbende het volgende aan. Belanghebbende is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70, lid 1 van de Woningwet. Zij is een landelijk werkende woningcorporatie gespecialiseerd in huisvesting voor ouderen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2012, nr. 10/03464, ECLI:NL:HR:2012:BQ0525, BNB 2012/89, beoogt zij met haar activiteiten het algemeen nut. Gelet op het bepaalde in de Woningwet en het Besluit Beheer Sociale-Huursector (BBSH) is het zorgdragen voor de volkshuisvesting in het bijzonder met betrekking tot de sociale woningbouw een publieke taak. De onder 2.7 genoemde aanvraag is gedaan in het kader van deze publieke taak. De bouw van het complex waarvoor de aanvraag voor de bouwvergunning is gedaan valt onder de artikelen 11 juncto 12b van het BBSH. Dit bouwwerk dient daarmee in overheersende mate het publieke belang. Derhalve houden de werkzaamheden van de gemeente ter zake waarvan van belanghebbende leges zijn geheven, niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van haar individuele belang.
4.5
Hierover overweegt het Hof als volgt. Klaarblijkelijk is in artikel 2 van de Legesverordening het begrip “dienst” in dezelfde zin gebruikt als in artikel 229, lid 1, letter b van de Gemeentewet. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen de in artikel 229, eerste lid, aanhef en letter b, van de Gemeentewet bedoelde rechten, waaronder de leges, uitsluitend worden geheven voor door de gemeente verrichte werkzaamheden die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individueel belang. Daarvan is in elk geval geen sprake indien de door de gemeente verrichte werkzaamheden eerst en vooral het publieke belang dienen. Het gaat bij de toepassing van dit criterium om de vraag welke belangen de gemeente in welke mate met de door haar verrichte werkzaamheden dient.
4.6
Anders dan belanghebbende stelt, zijn daarbij de belangen die worden gediend met de werkzaamheden van de aanvrager van de dienstverlening niet relevant. De werkzaamheden die door de gemeente bij de behandeling en beoordeling van aanvragen van bouwvergunningen worden verricht, bestaan, naar de heffingsambtenaar onbetwist heeft gesteld, uit de toetsing van de bouwwerken waarop de aanvragen betrekking hebben, aan de planologische en bouwtechnische regels. Het Hof is van oordeel dat het algemeen belang bij deze toetsing weliswaar is gebaat, maar dat neemt naar het oordeel van het Hof niet weg dat de behandeling en de beoordeling van een aanvraag van een bouwvergunning eerst en vooral het individuele belang van de aanvrager dienen, die immers blijkens artikel 40 van de Woningwet (tekst 2007) zonder de aangevraagde vergunning het bouwwerk, op de bouw waarvan de aanvraag betrekking heeft, niet kan realiseren.
4.7
Met het in behandeling nemen van de aanvraag van de bouwvergunning door belanghebbende, is derhalve sprake is van dienstverlening waarvoor door de gemeente op grond van de Legesverordening leges kunnen worden geheven.
Ramingen vooraf
4.8
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de legesverordening onverbindend is, reeds omdat ten tijde van het vaststellen van de legestarieven door de gemeente in het geheel nog geen ramingen van de baten en lasten ter zake waren opgesteld, waardoor toetsing aan de opbrengstlimiet op dat moment niet heeft kunnen plaatsvinden. Daarbij gaat belanghebbende er kennelijk van uit dat die ramingen in het onderhavige geval reeds voor 1 januari 2007 gereed dienden te zijn.
4.9
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Naar het oordeel van het Hof zijn door de gemeente, vóór de vaststelling van de Legesverordening, alle gemeentelijke baten en lasten begroot op basis waarvan de ramingen van de baten en lasten ter zake konden worden gemaakt. Derhalve is het mogelijk om te controleren of – eventueel nadien op te stellen – ramingen van kosten en lasten ter zake zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen.
4.1
De heffingsambtenaar heeft in dit verband terecht gewezen op de tot de gedingstukken behorende Programmabegroting 2007-2010 van de gemeente Bronckhorst, welke op 14 december 2006 door de raad van de gemeente Bronckhorst is vastgesteld. In deze begroting zijn – voor zover hier van belang – onder 2.1 de lasten, baten en saldi per product voor het jaar 2007 begroot. De heffingsambtenaar heeft bij het geven van de gevraagde nadere inlichtingen een specificatie overgelegd van op de begroting aansluitende cijfers van het primaire budget voor 2007, aan de juistheid waarvan het Hof geen reden heeft om te twijfelen. Uit de specificatie blijkt dat tot de begrote baten onder meer behoren de geschatte opbrengsten voor de diverse in de Legesverordening opgenomen diensten en daarop betrekking hebbende begrote kosten, ook de indirecte kosten die nog verdeeld moesten worden. Dat de heffingsambtenaar in deze procedure, nadat door belanghebbende een aantal posten in twijfel waren getrokken, een overzicht met betrekking tot de geraamde baten en lasten ter zake heeft overgelegd – met daarin opgenomen een verdeling van indirecte kosten – dat is opgesteld na vaststelling van de Legesverordening, maakt niet dat daarmee geen correcte toetsing aan de opbrengstlimiet kan plaatsvinden, nu immers die gegevens steeds moeten zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Belanghebbendes stelling dat de gevraagde gegevens achteraf zijn opgemaakt en dat reeds daarom de opbrengstlimiet geschonden is, vindt geen steun in het recht.
4.11
Overigens is het Hof van oordeel dat, nu de Legesverordening waarop de in geschil zijnde heffing is gebaseerd op 1 juli 2007 van kracht is geworden, reeds hierom niet van doorslaggevend belang is of die ramingen al op of voor 1 januari 2007 tot stand waren gekomen.
Opbrengstlimiet
4.12
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, letter a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
4.13
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 229b van de Gemeentewet volgt ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de opbrengstlimiet wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het dus niet om de kostendekking per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112).
4.14
De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust voorts op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijkerwijs voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112, en HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226).
4.15
In HR 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB 2009/159 gelezen in samenhang met HR 6 januari 2012, nr. 10/03677, ECLI:NL:HR:2012:BR0689, BNB 2012/103 formuleert de Hoge Raad vuistregels voor de beoordeling van geschillen over de toepassing van het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet). Met hetgeen aldaar is overwogen omtrent de stelplicht van de heffingsambtenaar, heeft de Hoge Raad rekening willen houden met de omstandigheid dat de belanghebbende in de regel geen toegang heeft tot de gegevens die hij nodig heeft om voldoende gemotiveerd feiten te stellen die meebrengen dat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit laat onverlet dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust (HR 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148).
4.16
De vorenbedoelde vuistregels houden het volgende in. Een geschil over overschrijding van de opbrengstlimiet wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna onder 4.17 en 4.18 omschreven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de opbrengstlimiet is overschreden.
4.17
Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de geraamde baten de geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dat inzicht kan verschaft worden op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die (nog) niet bekend gemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226). Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat het wel moet gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen (HR 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148).
4.18
Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake' en voor zover hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van de desbetreffende post(en) twijfel bestaat, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde – naar vermogen; dat wil zeggen: in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – deze twijfel weg te nemen.
4.19
Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.
4.2
Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden of de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
4.21
In deze procedure stelt belanghebbende dat de geraamde baten van de op basis van de Legesverordening en de Tarieventabel geheven leges de geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden. De heffingsambtenaar heeft het daarop van hem verlangde inzicht in de betreffende geraamde baten en lasten ter zake willen verschaffen door middel van het onder 2.11 opgenomen overzicht. Anders dan belanghebbende acht het Hof het niet van belang dat de heffingsambtenaar daarbij gebruik heeft gemaakt van cijfers van na de totstandkoming van de budgetwijziging. Ter zitting van het Hof van 30 januari 2014 heeft de heffingsambtenaar namelijk geloofwaardig verklaard, dat deze budgetwijziging tot stand is gekomen na de vaststelling van de verordening van 21 december 2006, doch voor de vaststelling van de Legesverordening op 28 juni 2007.
4.22
Belanghebbende bestrijdt dat de heffingsambtenaar met het overgelegde overzicht en de daarop gegeven toelichting, het van hem verlangde inzicht heeft verstrekt. Zij stelt onder meer dat de heffingsambtenaar zich bij het samenstellen van het bedoelde overzicht met betrekking tot enkele diensten heeft gebaseerd op gegevens die niet zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen, omdat daarbij gebruik is gemaakt van gegevens uit een gemeentelijk intern onderzoek dat pas na afloop van het jaar 2007 is uitgevoerd en waarbij in het kader van de raming van lasten ter zake wordt uitgegaan van daadwerkelijk ten behoeve van voor die betreffende legesplichtige diensten gerealiseerde uren.
4.23
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de door hem verstrekte overzichten, de nadere uitwerking daarvan naar de diverse programma’s (bijlage 2 bij de in 1.9 vermelde brief van 3 januari 2013) en de toelichting ter zitting van het Hof, het van hem verlangde inzicht verstrekt. Hoewel aan belanghebbende kan worden toegegeven dat aldus met betrekking tot die betreffende diensten niet een relatie wordt gelegd met de geraamde lasten zoals opgenomen in de gemeentelijke begroting, kan deze stelling haar niettemin niet baten. Immers mag van de gemeente in dit kader niet worden verlangd dat zij van alle in de Legesverordening en de tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226). Wel zal – nadat belanghebbende ten aanzien van een of meer posten in de raming gemotiveerd heeft gesteld dat de door de heffingsambtenaar gepresenteerde gegevens feitelijk onjuist zijn – de wijze waarop de heffingsambtenaar het van hem verlangde inzicht heeft verschaft mede een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Overigens merkt het Hof op dat het gebruik van de gegevens uit het interne onderzoek voor de daar bedoelde diensten leidt tot een lager bedrag aan lasten ter zake dan uit de gemeentelijke begroting volgt.
4.24
Belanghebbende trekt ten aanzien van – onder meer – kosten van de secretarieleges, de op functie 822 “overige volkshuisvesting” geboekte kosten, de kosten voor bouwvergunningen (bouw- en woningtoezicht) en kosten van overhead in twijfel of deze posten kunnen worden aangemerkt als een 'last ter zake'. De heffingsambtenaar heeft bij de eerder vermelde brief van 3 januari 2013 nadere inlichtingen over de samenstelling van deze kostenposten verstrekt, uitgewerkt naar programma’s en activiteiten, en berekeningen van de uurtarieven van de diverse afdelingen. Daarmee heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof naar vermogen duidelijk gemaakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist en dat de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
4.25
Belanghebbende stelt tevens dat de door de heffingsambtenaar verstrekte gegevens feitelijk onjuist zijn, in dier voege dat de door de heffingsambtenaar in zijn overzicht vermelde bedragen niet dan wel niet tot de door de ambtenaar aangegeven bedragen als baten en lasten ter zake kunnen worden aangemerkt.
4.26
Tussen partijen is niet meer in geschil dat het bedrag van de geraamde leges bouwvergunningen niet € 980.000 bedraagt, doch € 1.034.928. Het Hof zal dan ook uitgaan van een bedrag aan geraamde baten ter zake van de legesplichtige diensten van € 1.690.776 + € 54.928 = € 1.745.704.
4.27
Belanghebbende heeft bij de onderbouwing van haar stelling dat de door heffingsambtenaar verstrekte inlichtingen feitelijke onjuistheden bevatten diverse stellingen betrokken, doch heeft ter tweede zitting van het Hof desgevraagd verklaard zich te baseren op het door haar als bijlage 2 bij het hogerberoepschrift opgenomen overzicht. Belanghebbende bestrijdt de daarin door de heffingsambtenaar gepresenteerde lasten ter zake tot de navolgende bedragen:
4.28
Belanghebbende bestrijdt – onder meer – de doorbelasting van het bedrag van post 4622034 (kostenpost 034) ad € 373.065 aan de dienst “Bouwvergunningen”. Het bedrag van deze doorbelasting is als volgt bepaald: 665 vergunningen a 17,2 uur berekend tegen een uurtarief van € 86,25. Belanghebbende stelt – onder verwijzing naar een onderzoeksrapport van [I] – dat aan de behandeling van een bouwvergunning gemiddeld slechts circa 14,36 uur zijn gemoeid. Tevens bestrijdt belanghebbende het door de gemeente gehanteerde uurtarief, dat volgens haar – kennelijk – € 64,25 dient te bedragen. Belanghebbende – op wie te dezen de bewijslast rust – maakt tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat het aantal uren op deze post onjuist is begroot. Een verwijzing naar landelijke gemiddelden is daarvoor onvoldoende. Ook heeft belanghebbende haar stelling dat de door de gemeente gehanteerde uurtarieven met € 22 per uur dienen te worden verlaagd niet aannemelijk gemaakt. De norm Handleiding overheidstarieven 2007, waaraan belanghebbende heeft gerefereerd, is daarvoor niet doorslaggevend nu deze is bedoeld als hulpmiddel voor onderdelen van de Rijksoverheid en bovendien de kostenstructuur per gemeente kan verschillen. De heffingsambtenaar heeft echter ter nadere onderbouwing van het uurtarief van afdeling 034 een berekening overgelegd, die het Hof voldoende aannemelijk acht maar waaruit een uurtarief voor de betreffende afdeling blijkt van € 74. In zoverre is dan ook aannemelijk dat de gemeente meer lasten ter zake heeft doorberekend dan toegestaan. De lasten ter zake dienen op grond hiervan te worden gecorrigeerd met 665 x 17,2 x (€ 86,25 -/- € 74,00) = € 140.115,50.
4.29
Belanghebbende bestrijdt eveneens de doorbelasting van het bedrag van post 4622037 (kostenpost 037) ad € 53.328 aan de dienst “Reisdocumenten”. Het bedrag van deze doorbelasting is als volgt bepaald: 2.424 uur berekend tegen een uurtarief van € 100,1005. Belanghebbende heeft haar stelling dat de door de gemeente gehanteerde uurtarieven met € 22 per uur dienen te worden verlaagd niet aannemelijk gemaakt. De norm Handleiding overheidstarieven 2007, waaraan belanghebbende heeft gerefereerd, is daarvoor niet doorslaggevend, en het Hof acht de door de heffingsambtenaar overgelegde berekening van de urentarieven voldoende betrouwbaar.
4.3
Indien het Hof – rekening houdend met hetgeen hiervoor onder 4.28 en 4.29 is overwogen – veronderstellenderwijs ervan uitgaat, dat de overige door belanghebbende verdedigde correcties van de geraamde lasten ter zake juist zijn, bedraagt de totale correctie van de geraamde lasten ter zake (€ 1.412.639 -/- € 373.065 -/- € 53.328 + € 140.115,50 =) € 1.126.362 zodat het gecorrigeerde bedrag van de lasten ter zake in dat geval (€ 2.918.047 -/- € 1.126.362 =) € 1.791.686 bedraagt. Nu het bedrag van de geraamde baten ter zake van de legesplichtige diensten € 1.745.704 bedraagt, is reeds hierom geen sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet. De overige door belanghebbende bestreden posten behoeven derhalve geen nadere bespreking.
4.31
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op
9 december 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.