ECLI:NL:GHARL:2014:9909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.158.105
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling minderjarige en verzoek tot beëindiging uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2014, gaat het om een verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland om vervangende toestemming voor een noodzakelijke medische behandeling van de minderjarige [minderjarige]. De ouders van [minderjarige], die gezamenlijk het gezag uitoefenen, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 25 september 2014 aangevochten, waarin toestemming werd verleend voor de medische behandeling en hun verzoek werd afgewezen. De ouders zijn van mening dat er geen noodzaak is voor de medische behandeling en dat de stichting onzorgvuldig heeft gehandeld door de overplaatsing van [minderjarige] naar een gezinshuis te regelen zonder voldoende onderzoek naar de gevolgen van deze overplaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2011 onder toezicht staat van de stichting en dat hij in een woongroep verbleef waar hij zich positief ontwikkelde. De ouders hebben betoogd dat de stichting niet heeft aangetoond dat de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] te voorkomen. Het hof oordeelt dat de stichting onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de overplaatsing en dat de beslissing om [minderjarige] over te plaatsen niet zorgvuldig is voorbereid. De stichting heeft nagelaten om deskundigen te raadplegen en de impact van de overplaatsing op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] te onderzoeken.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de stichting om vervangende toestemming voor de medische behandeling afgewezen. Tevens is de beslissing van de stichting tot overplaatsing van [minderjarige] naar het gezinshuis vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de stichting niet heeft voldaan aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering bij haar besluitvorming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.105
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 269903 en 270227)
beschikking van de familiekamer van 18 december 2014
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringnamens de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verder te noemen: de kinderrechter, van 25 september 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 oktober 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 13 november 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de stichting zijn verschenen[A] en [B]. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 2008 [minderjarige], verder te noemen: [minderjarige], geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.2
[minderjarige] is in maart 2011 vrijwillig uit huis geplaatst op een tijdelijke groep van de J.P. van den Bent stichting. Bij beschikking van 22 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen [minderjarige] onder toezicht gesteld van de stichting en de stichting gemachtigd [minderjarige] uit huis te plaatsen in een verblijf AWBZ-voorziening, te weten tot 22 december 2012. In de periode vanaf 24 maart 2012 tot en met 10 oktober 2014 verbleef [minderjarige] op een kleinschalige woongroep van de J.P. van den Bent stichting. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 26 november 2013 tot
22 december 2014. Bij beschikking van 12 augustus 2014 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf AWBZ-voorziening verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 22 december 2014.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 3 september 2014, heeft de stichting de kinderrechter verzocht op grond van artikel 1:264 Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor een noodzakelijke medische behandeling van [minderjarige], in de vorm van plaatsing van [minderjarige] bij een gezinshuis van
’s Heeren Loo te Ermelo, zoals door de stichting schriftelijk was besloten op 2 september 2014.
3.4
Bij verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 8 september 2014, hebben de ouders de kinderrechter verzocht primair de verplaatsing van [minderjarige] tegen te gaan op grond van artikel 1:263 lid 2 sub c BW en daarmee het besluit van de stichting van 2 september 2014 te vernietigen en subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen op grond van artikel 1:263 lid 2 sub a BW en daarmee het besluit van de stichting van 2 september 2014 te vernietigen.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 september 2014 heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [minderjarige] zoals door de stichting was verzocht en het zelfstandig verzoek van de ouders afgewezen.
3.6
Sinds 11 oktober 2014 verblijft [minderjarige], ter uitvoering van de gevraagde medische behandeling, in een gezinshuis van ’s Heeren Loo te Ermelo.

4.De omvang van het geschil in hoger beroep

4.1
De ouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende, (het hof begrijpt:) hun verzoek in het verweerschrift in eerste aanleg, tevens houdende een zelfstandig verzoek, alsnog toe te wijzen.
4.2
De stichting heeft verweer gevoerd. De stichting verzoekt het hof het hoger beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:264 BW kan, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.2
De ouders stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een noodzaak tot medische behandeling van [minderjarige] om ernstig gevaar voor zijn gezondheid te voorkomen. [minderjarige] verbleef al enkele jaren op een woongroep (in Zwolle), alwaar hij onder medische behandeling stond. [minderjarige] liet bij deze instelling een positieve ontwikkeling zien, hetgeen ook door de stichting wordt erkend. Van een noodzaak zou alleen sprake kunnen zijn als het met [minderjarige] slechter zou gaan. Ook van een ernstig gevaar is geen sprake, nu [minderjarige] zich positief ontwikkelde. Om te voorkomen dat [minderjarige] op straat zou komen te staan (de stichting had al een overplaatsing van [minderjarige] naar het gezinshuis in Ermelo geregeld en het contract bij de instelling in Zwolle was al opgezegd), is door de stichting met spoed de procedure voor vervangende toestemming medische behandeling gestart, aldus de ouders.
5.3
In de visie van de stichting is de overplaatsing van [minderjarige] van een woongroep naar het gezinshuis nodig, omdat naar de mening van de stichting het van belang is dat [minderjarige] op een plek woont waar hij zich het allerbeste kan ontwikkelen. Het is voor [minderjarige] van groot belang en noodzakelijk dat hij een plek krijgt waar hij zich kan hechten aan zijn verzorgers en omgeving. Een goede hechting is van cruciaal belang voor het voorkomen van gedragsproblematiek in de toekomst. Anders dan op een woongroep kan hij zich in het gezinshuis gaan hechten aan twee verzorgers en de andere kinderen die binnen het gezinshuis wonen. [minderjarige] heeft een positieve ontwikkeling laten zien op de woongroep, maar er valt nog veel meer uit [minderjarige] te halen wanneer er sprake is van emotionele en affectieve aandacht voor hem. Dit kan geboden worden wanneer er sprake is van vaste verzorgers voor [minderjarige], waar de verzorgers oog hebben voor zijn signalen, aldus de stichting.
5.4
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is aangevoerd kan naar het oordeel van het hof onvoldoende worden afgeleid dat de medische behandeling, waarvoor vervangende toestemming wordt verzocht, medisch noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] te voorkomen. Zoals de stichting zelf ook heeft erkend, ging het goed met [minderjarige] op de woongroep. Dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] uiteindelijk het beste zou kunnen zijn dat hij in een gezinshuis gaat opgroeien, waar hij zich kan hechten aan twee vaste verzorgers, maakt nog niet dat voldaan is aan het criterium van artikel 1:264 BW. Met name gelet op het verweer van de ouders, is het hof van oordeel dat het op de weg van de stichting had gelegen om door middel van verklaringen van deskundigen (bijvoorbeeld arts of psychiater) de noodzaak van een medische behandeling bij het gezinshuis in plaats van op de woongroep nader te onderbouwen. De stichting heeft dat echter nagelaten.
5.5
Nu aldus aan het in artikel 1:264 BW gestelde criterium niet is voldaan, dient het hof het verzoek van de stichting tot overplaatsing van [minderjarige] in het kader van een medische behandeling alsnog af te wijzen en de bestreden beschikking, voor wat de toewijzing van het verzoek van de stichting betreft, te vernietigen.
5.6
Voorts hebben de ouders in eerste aanleg een zelfstandig verzoek ingediend, inhoudende primair de overplaatsing van [minderjarige] tegen te gaan op basis van artikel 1:263 lid 2 sub c BW en daarmee het besluit van de stichting van 2 september 2014 te vernietigen. Subsidiair hebben de ouders verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen op grond van artikel 1:263 lid 2 sub a BW en daarmee het besluit van de stichting van
2 september 2014 te vernietigen. De ouders verzoeken het hof, nu de rechtbank niet is toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van hun verzoek, alsnog hun zelfstandig verzoek in eerste aanleg inhoudelijk te behandelen. Nu het hof het verzoek van de stichting om vervangende toestemming voor de medische behandeling alsnog heeft afgewezen, ligt ter beoordeling bij het hof allereerst voor het primaire zelfstandige verzoek van de ouders in eerste aanleg om af te zien van de overplaatsing van [minderjarige].
5.7
Ingevolge artikel 1:263 lid 2 sub c BW kan de met het gezag belaste ouder of een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin opvoedt, de kinderrechter verzoeken om af te zien van een wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige waaronder mede wordt verstaan de plaatsing van de minderjarige bij de ouder die het gezag heeft.
5.8
De ouders stellen dat het besluit van de stichting om [minderjarige] over te plaatsen is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De stichting had al vanaf augustus 2013 de tijd om zorgvuldig onderzoek te doen naar andere mogelijkheden voor [minderjarige], maar zij heeft niets onderzocht en is vanaf het begin uitgegaan van een overplaatsing van [minderjarige] naar een gezinshuis. De stichting heeft de belangen van [minderjarige] geschonden door hem overhaast over te plaatsen naar een gezinshuis, zonder overleg met de ouders en zonder zorgvuldig onderzoek naar andere, ook door de ouders aangedragen, mogelijkheden. De stichting betwist dat zij gehandeld heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of evenredigheidsbeginsel. Er is geen overhaaste beslissing genomen en de stichting heeft het belang van [minderjarige] laten prevaleren. Door de juridische strijd heeft de stichting gewacht tot er een beslissing was in het hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De plek in het gezinshuis was vrij sinds februari 2014 en deze plek kon niet langer vrijgehouden worden, waardoor de stichting met druk vervangende toestemming heeft aangevraagd, aldus de stichting.
5.9
Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of de beslissing van de stichting tot afwijzing van het bezwaar van de ouders tegen overplaatsing van [minderjarige] zorgvuldig is genomen, voldoende is gemotiveerd en of de stichting in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Op grond van de beschikbare stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling kan het hof niet beoordelen of een overplaatsing van [minderjarige] naar een nieuwe woonplek - met het oog op de met de ondertoezichtstelling te bereiken doelen - in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De stichting voert als gronden voor overplaatsing aan dat de behandeling van [minderjarige] in het gezinshuis en de hechting aan twee vaste verzorgers in het belang van [minderjarige] is. De stichting verwijst daarbij naar het psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige] verricht door het Ambulatorium, waarvan de resultaten zijn opgenomen in een rapport gedateerd 15 maart 2013. Uit dit onderzoek blijkt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt op de woongroep, maar wordt door het Ambulatorium geadviseerd om een pleeggezin of gezinshuis voor [minderjarige] te zoeken waar hij betere hechtingsmogelijkheden krijgt en waar hij meer gelegenheid krijgt om met leeftijdsgenootjes te spelen. Van daaruit zou dan ook het contact met de beide ouders uitgebreid en geïntensiveerd worden.
Het hof is van oordeel dat door de stichting onvoldoende is onderzocht wat de gevolgen van een overplaatsing zijn voor [minderjarige]. Uit het onderzoek van het Ambulatorium blijkt namelijk dat bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. [minderjarige] heeft tweeënhalf jaar op de woongroep gewoond, waar het goed met hem ging. De vraag die beantwoord dient te worden is dan ook wat de impact is van een overplaatsing van [minderjarige] op zijn hechtingsproblematiek. Uit het onderzoek blijkt dat [minderjarige] de relatie met zijn ouders als positief beleefde. Hij vond het leuk als de ouders op bezoek kwamen en tijdens de interactieobservatie genoot [minderjarige] zichtbaar van de aandacht van zijn beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de stichting verklaard dat [minderjarige] sinds de overplaatsing zorgelijke signalen laat zien, hetgeen onder meer heeft geleid tot het drastisch terugbrengen van de contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige]. Ook is gebleken dat er nog vragen zijn over de christelijke identiteit van het gezinshuis. De beslissing van de stichting om [minderjarige] nu over te plaatsen naar het gezinshuis lijkt te zijn genomen onder tijdsdruk, zonder een gedegen onderzoek naar de gevolgen van een overplaatsing op [minderjarige] en zonder een goed overleg hierover met de ouders. Door de stichting is op 2 september 2014 het besluit tot overplaatsing genomen en [minderjarige] is binnen een kort tijdsbestek, namelijk op 11 oktober 2014 overgeplaatst. Ter verklaring van het feit dat er druk zat op de overplaatsing geeft de stichting aan dat zij afhankelijk is van zorgaanbieders die een passende plek aanbieden en dat de plekken die aan de wensen van de ouders voldoen schaars zijn. Het aanbod van het huidige gezinshuis waar [minderjarige] verblijft kon niet langer worden opengehouden. Dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] in de toekomst het beste zou kunnen zijn dat hij opgroeit in een gezinshuis betekent naar het oordeel van het hof niet dat de stichting, omdat de plek in het gezinshuis niet langer kon worden opengehouden, niet eerst nader onderzoek dient te verrichten naar de effecten van een overplaatsing op [minderjarige], ook wat betreft het contact met zijn ouders. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat sprake is van een zorgvuldige voorbereiding van de overplaatsing van [minderjarige], hetgeen mogelijk ook een reden is waarom [minderjarige] op dit moment zorgelijke signalen laat zien. Het hof komt tot de conclusie dat de beslissing van de stichting tot afwijzing van het verzoek van de ouders niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Niet gebleken is dat de stichting de voors en tegens van een overplaatsing van [minderjarige] zorgvuldig heeft onderzocht en op grond daarvan de noodzaak tot overplaatsing heeft vastgesteld. De beslissing van de stichting berust daarmee ook niet op deugdelijke motivering. Het hof zal derhalve de beslissing van de stichting tot overplaatsing van [minderjarige] van 2 september 2014 vernietigen.
5.1
Nu het primaire zelfstandig verzoek van de ouders is toegewezen, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire zelfstandig verzoek.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 september 2014, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting om vervangende toestemming te verlenen voor een noodzakelijke medische behandeling van [minderjarige] alsnog af;
vernietigt de beslissing van de stichting van 2 september 2014 tot overplaatsing van [minderjarige] naar een gezinshuis van ’s Heeren Loo te Ermelo;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.J. Haarhuis en T.M. Blankestijn, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 18 december 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.