In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk van partijen, dat op 12 april 1994 is gesloten, is op 27 mei 2015 ontbonden. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de man vanaf 27 mei 2015 een bijdrage van € 490,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar de vrouw was het hier niet mee eens en verzocht het hof om een hogere alimentatie van € 1.663,- per maand. De man daarentegen verzocht om de alimentatie op nihil te stellen, met argumenten over zijn financiële situatie en de behoeftigheid van de vrouw.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 13 oktober 2015 heeft plaatsgevonden. De vrouw stelde dat haar behoefte aan levensonderhoud hoger was dan door de rechtbank was vastgesteld, terwijl de man betwistte dat de vrouw recht had op een hogere alimentatie. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.127,- bruto per maand, rekening houdend met haar AOW-uitkering en andere inkomsten. De man heeft zijn draagkracht berekend op € 885,- per maand tot 1 juli 2016, waarna hij geen draagkracht meer had.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 27 mei 2015 tot 1 juli 2016 een bijdrage van € 885,- per maand zal betalen. Na 1 juli 2016 is de alimentatie op nihil gesteld. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de behoeftigheid en draagkracht in alimentatiezaken, vooral na een langdurig huwelijk.