In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep op een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, verzoekster, had in eerste aanleg een veroordeling gekregen om aan de man, verweerder, een bedrag van € 292.473,64 te betalen op basis van een finaal verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw verzocht het hof om deze uitvoerbaarheid te schorsen, omdat zij in financiële problemen verkeerde door beslaglegging op haar bankrekeningen door de man. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante beschikkingen van de rechtbank in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. Het hof oordeelde dat de vrouw een rechtens te respecteren belang had bij haar verzoek tot schorsing, vooral gezien de financiële nood waarin zij zich bevond. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst voor zover het betreft de veroordeling tot betaling van het genoemde bedrag.