ECLI:NL:GHARL:2015:10172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
200.165.431 en 200.165.445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in het kader van meerderjarigenbewind en mentorschap met betrekking tot medische situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor een meerderjarige, hierna aangeduid als betrokkene. De zaak betreft verzoeken van [verzoeker], de broer van betrokkene, en [verweerster], de zuster van betrokkene, die beiden in hoger beroep zijn gekomen van de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had eerder J.S.H. Liem benoemd tot bewindvoerder en A. van den Berg tot mentor voor betrokkene, die gediagnosticeerd is met schizofrenie en psychotische klachten. De verzoekers stelden dat zij zelf als bewindvoerder en mentor benoemd dienden te worden, maar de kantonrechter oordeelde dat vanwege de onderlinge conflicten binnen de familie een professionele bewindvoerder en mentor noodzakelijk waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2015 heeft het hof de grieven van [verzoeker] besproken, waaronder de stelling dat de kantonrechter buiten het geschil is getreden door ambtshalve een derde tot bewindvoerder en mentor te benoemen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft gehandeld, gezien de grote onenigheid binnen de familie en het belang van betrokkene om onbelast contact met zijn familie te hebben. Het hof heeft de grieven van [verzoeker] verworpen en de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd. De zaak benadrukt de complexiteit van familierelaties in het kader van meerderjarigenbewind en mentorschap, en de noodzaak voor professionele begeleiding in situaties van conflict.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.165.431 en 200.165.445
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht, 3274922/3274984 en 3275009/3275096)
beschikking van de familiekamer van 8 december 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
broer van betrokkene,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. S.F. Kalff te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
zuster van betrokkene,
verder te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. M.R. Vossen te Houten,
en
J.S.H. Liem,
werkzaam ten kantore van Goedhart Bewind,
per adres: Postbus 1073, 1200 BB Hilversum,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verder ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.R. Vossen te Houten,
en
A. van den Berg,
werkzaam ten kantore van Mentra Professioneel Mentorschap,
per adres: Postbus 531, 2700 AM Zeist,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verder ook te noemen: de mentor.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: betrokkene,
in persoon verschenen,
en
[belanghebbende 2],
overleden op [sterfdatum] 2015 te [woonplaats],
verder te noemen: [belanghebbende 2],
moeder van betrokkene,
en
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
broer van betrokkene,
verder te noemen: [belanghebbende 3],
in persoon verschenen,
en
[belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats] (USA),
broer van betrokkene,
verder te noemen: [belanghebbende 4],
in persoon niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht, van 21 november 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties van [verzoeker], ingekomen op 20 februari 2015;
  • de brief met bijlagen
  • het verweerschrift van de bewindvoerder in het principaal hoger beroep met producties, ingekomen op 20 mei 2015;
  • het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met producties van [verweerster], ingekomen op 20 mei 2015;
  • het verweerschrift van de bewindvoerder in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, ingekomen op 30 juni 2015;
  • het verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met producties van [verzoeker], ingekomen op 16 juli 2015;
  • een journaalbericht van mr. Vossen namens [verweerster] van 22 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • [verzoeker], bijgestaan door mr. Kalff,
  • [verweerster], bijgestaan door mr. Vossen,
  • de bewindvoerder, eveneens bijgestaan door mr. Vossen,
  • de mentor,
  • betrokkene,
  • [belanghebbende 3],
  • [belanghebbende 4].
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Kalff een verklaring van erfrecht van 8 september 2015 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij de bestreden beschikking met zaaknummers 3274922 en 3274984 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [belanghebbende 2], geboren op [geboortedatum] 1926 te [geboorteplaats], onder bewind gesteld en J.S.H. Liem, werkzaam ten kantore van Goedhart Bewind, tot bewindvoerder benoemd en daarnaast een mentorschap ingesteld ten behoeve van [belanghebbende 2] en A. van den Berg, werkzaam ten kantore van Mentra Professioneel Mentorschap, tot mentor benoemd. [belanghebbende 2] is overleden op [sterfdatum] 2015 te [woonplaats].
3.2
Bij de bestreden beschikking met zaaknummers 3275009 en 3275096 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats]. onder toezicht gesteld en J.S.H. Liem, werkzaam ten kantore van Goedhart Bewind, tot bewindvoerder benoemd en daarnaast een mentorschap ingesteld ten behoeve van betrokkene en A. van de Berg, werkzaam ten kantore van Mentra Professioneel Mentorschap, benoemd tot mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen van de kantonrechter, waarbij de onderbewindstelling en het mentorschap ten aanzien van [belanghebbende 2] en betrokkene zijn uitgesproken.
[verzoeker] verzoekt dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikkingen zal vernietigen, voor zover het betreft de benoemingen van J.S.H. Liem en A. van den Berg tot respectievelijk bewindvoerder en mentor, en [verzoeker] tot bewindvoerder en mentor van zowel [belanghebbende 2] als betrokkene zal benoemen, kosten rechtens.
4.2
De bewindvoerder voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] en verzoekt dat het hof de verzoeken van [verzoeker] zal afwijzen, de bestreden beschikkingen op de door [verzoeker] bestreden punten zal bekrachtigen, alsmede [verzoeker] zal veroordelen in de proceskosten van de bewindvoerder en - voor het geval voldoening daarvan niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), te rekenen vanaf de bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening en onder afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor nakosten met een bedrag ad € 131,-, dan wel, indien betekening van de te deze te wijzen beschikking plaatsvindt, voor nakosten ad € 199,-, althans dat het hof een beslissing zal geven als het hof juist acht.
4.3
[verweerster] voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] en verzoekt in het principaal hoger beroep dat het hof de verzoeken van [verzoeker] zal afwijzen en de bestreden beschikkingen op de door [verzoeker] bestreden punten zal bekrachtigen en in voorwaardelijk in incidenteel hoger beroep, voor zover het door [verzoeker] ingestelde beroep zal slagen en de bestreden beschikkingen zullen worden vernietigd, dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - die bestreden beschikkingen gedeeltelijk zal vernietigen en J.S.H. Liem, zal benoemen tot bewindvoerder over de goederen van betrokkene en [belanghebbende 2] en mevrouw A. van den Berg, zal benoemen tot mentor ten aanzien van betrokkene en [belanghebbende 2], alles met de veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] en - voor het geval voldoening daarvan niet binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening en onder afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv, voor nakosten met een bedrag van € 131,-, dan wel, indien betekening van de te deze te wijzen beschikking plaatsvindt, voor nakosten ad € 199,-, althans dat het hof een beslissing zal geven als het hof juist acht.
4.4
De bewindvoerder refereert zich aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [verweerster], wenst daartegen geen verweer te voeren en verzoekt het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [verweerster], voor zover aan de voorwaarde is voldaan, integraal toe te wijzen.
4.5
[verzoeker] voert verweer tegen het voorwaardelijk incidenteel beroep van [verweerster] en persisteert bij zijn verzoeken in hoger beroep.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.2
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
in de zaak met zaaknummer 200.165.445
5.3
[belanghebbende 2] is op [sterfdatum] 2015 overleden met als gevolg dat op grond van de artikel 1:449 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:462 lid 1 BW aan het bewind respectievelijk het mentorschap een einde is gekomen.
In verband hiermee heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoeken in hoger beroep ten aanzien van [belanghebbende 2] ingetrokken.
Dit betekent dat verzoeken in hoger beroep van [verzoeker], voor zover deze betrekking hebben op [belanghebbende 2], zullen worden afgewezen.
Aan de bespreking van het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep van [verweerster] komt het hof bij deze stand van zaken niet meer toe, behoudens voor zover het betreft de door haar en door de bewindvoerder verzochte proceskostenveroordeling van [verzoeker], waarop hierna onder 6.2 zal worden ingegaan.
in de zaak met zaaknummer 200.165.431
5.4
Voor zover het geschil in hoger beroep ziet op de onderbewindstelling en de instelling van een mentorschap ten behoeve van betrokkene overweegt het hof als volgt.
5.5
Betrokkene heeft buiten aanwezigheid van alle overige partijen met het hof gesproken.
5.6
[verzoeker] stelt in zijn eerste grief dat de kantonrechter hem ten onrechte geen kopie van alle bijlagen bij het verzoekschrift van [verweerster] in eerste aanleg heeft toegezonden. De administratief medewerker van het bewindsbureau Midden-Nederland heeft twee dagen voor de mondelinge behandeling aan hem schriftelijk meegedeeld dat in overleg met de kantonrechter de bijlagen die van medische aard zijn, niet zijn meegezonden. Nu hierdoor aan hem de mogelijkheid is onthouden om alle stukken op juistheid te kunnen beoordelen, is volgens hem het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde beginsel geschonden. Bovendien valt niet in te zien waarom [verweerster] wel over dergelijke informatie mag beschikken, maar alle overige broers niet. [verweerster] heeft dezelfde juridische status als haar broers.
Evenals de bewindvoerder in zijn verweerschrift in het principaal beroep naar voren heeft gebracht, constateert het hof dat [verzoeker] in zijn verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek in eerste aanleg, zelf heeft gesteld dat betrokkene is gediagnosticeerd met schizofrenie en psychotische klachten en dat hij in verband daarmee niet volledig in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, zodat hierover in zoverre geen geschil bestaat tussen partijen. [verzoeker] heeft daarin tevens verzocht ten aanzien van betrokkene een bewind en mentorschap in te stellen, zij het dat hij zelf tot bewindvoerder en mentor benoemd wenste te worden. Nu alle partijen van mening waren dat betrokkene ten gevolge van zijn problematiek niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen, passeert het hof de stelling van [verzoeker] dat zijn belangen dienen te prevaleren ten opzichte van het belang van [belanghebbende 1] op bescherming van zijn privacy. [verzoeker] is dan ook niet op rechtens te respecteren wijze in zijn belangen geschaad, omdat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de bij het verzoekschrift van [verweerster] in eerste aanleg gevoegde bijlagen van medische aard Hierbij komt nog het volgende. In de door de kantonrechters gehanteerde Aanbevelingen Meerderjarigen-bewind en Aanbevelingen Mentorschap van het LOVCK staat vermeld dat stukken waaruit van de medische situatie van betrokkene kan blijken, die als bijlage bij een verzoekschrift tot bewind of mentorschap zijn gevoegd, niet worden doorgestuurd naar de belanghebbenden in de zin van art. 798 Rv, maar dat de belanghebbenden wel op de hoogte worden gesteld van het feit dat medische stukken in het dossier aanwezig zijn. Indien de betrokkene geen toestemming heeft gegeven of daartoe niet in staat is en de belanghebbende aangeeft dat hij een bijzonder belang heeft om de medische stukken in te zien, neemt de kantonrechter een beslissing, waarbij de belangen van de belanghebbende op een eerlijk proces en de belangen van betrokkene op bescherming van privacy dienen te worden afgewogen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter in overeenstemming met het hiervoor vermelde onderdeel van richtlijnen van het LOVCK heeft gehandeld. Op grond van het vorenstaande faalt de eerste grief.
5.7
Als tweede grief voert [verzoeker] aan dat de kantonrechter buiten het hem voorgelegde geschil is getreden door ambtshalve een derde tot bewindvoerder en een (andere) derde tot mentor te benoemen. In de aanbevelingen van het LOVCK staat weliswaar dat de rechter ambtshalve tot benoeming van een mentor of bewindvoerder kan overgaan, maar de wettelijke basis ontbreekt hiervoor, aldus [verzoeker]. Een ambtshalve instelling van het bewind kan slechts in het geval waarbij om curatele of opheffing van de curatele wordt verzocht. In het kader van de vierde grief stelt [verzoeker] verder dat op grond van de artikelen 1:435 en 1:452 BW bij voorkeur een van de broers of de zus benoemd moet worden tot bewindvoerder respectievelijk tot mentor. Hij stelt verder dat de kantonrechter heeft verzuimd gevolg te geven aan de voorkeur van betrokkene, die wenst dat [verzoeker] als zodanig wordt benoemd. Volgens [verzoeker] volgt uit door hem aangehaalde jurisprudentie dat het belang van de betrokkene zwaarder weegt dan het belang van het voorkomen van onenigheden binnen de familie. Ten onrechte heeft de kantonrechter daarom overwogen dat om te voorkomen dat de onderlinge verhoudingen verder worden belast, een professionele bewindvoerder en mentor benoemd moeten worden. Het heeft, aldus [verzoeker], bovendien de voorkeur bewind en mentorschap in één hand te leggen. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de kantonrechter een voorkeur voor de benoeming van [verzoeker] tot bewindvoerder en mentor uitgesproken. Volgens [verzoeker] waren er uitsluitend gewichtige redenen om [verweerster] niet te benoemen.
De bewindvoerder betwist onder meer dat sprake is van een ambtshalve ingesteld bewind en mentorschap en bestrijdt verder dat betrokkene bij de kantonrechter een voorkeur voor de benoeming van [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt. Hij voert voorts aan dat de kantonrechter het afwijken van de wettelijke voorkeur voldoende heeft gemotiveerd.
[verweerster] betwist de stellingen van [verzoeker] omtrent haar geschiktheid tot bewindvoerder en mentor gemotiveerd. Voorts stelt zij dat zij, hoewel zij in eerste instantie de wens had om zelf tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd, inmiddels van mening is dat de kantonrechter de juiste beslissing heeft genomen door een externe bewindvoerder en mentor te benoemen. Zij wijst hierbij op recente gebeurtenissen, waaruit blijkt dat [verzoeker] een hevige strijd voert over de onderhavige kwestie. In verband daarmee wijzigt zij haar verzoek in eerste aanleg en stelt zij voorwaardelijk incidenteel beroep in zoals hiervoor vermeld onder 4.3. Ten slotte stelt [verweerster] dat betrokkene niet in staat is om een voorkeur kenbaar te maken.
5.8
Het hof overweegt omtrent de tweede en de vierde grief als volgt.
Nu zowel [verzoeker] en [verweerster] een verzoek tot het instellen van een bewind en mentorschap bij de kantonrechter hebben ingediend, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een ambtshalve ingesteld bewind en mentorschap. Wel heeft de kantonrechter een andere bewindvoerder en mentor benoemd dan de personen die partijen in eerste aanleg hiervoor hadden voorgedragen.
Uit het proces-verbaal van de op 16 oktober 2014 gehouden mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt naar het oordeel van het hof niet dat betrokkene een voorkeur voor de te benoemen bewindvoerder en mentor heeft uitgesproken. Aan de door [verzoeker] overgelegde brief van betrokkene van 19 februari 2015 komt onvoldoende gewicht toe, nu deze brief weliswaar door betrokkene is ondertekend, maar uit hetgeen betrokkene bij het hof heeft verklaard, moet worden afgeleid dat hij de inhoud van deze brief niet zelfstandig heeft opgesteld, en evenmin is uit zijn verklaring gebleken dat hij de inhoud van die brief voldoende heeft begrepen. Tijdens de behandeling bij het hof heeft betrokkene voorts geen voorkeur uitgesproken voor de persoon van de bewindvoerder en de mentor, nu hij bij die gelegenheid heeft verklaard geen antwoord te willen geven op de vraag van het hof wie zou moeten worden benoemd als bewindvoerder en mentor, indien het hof van oordeel mocht zijn dat toch een bewindvoerder en een mentor zou moeten worden benoemd. Dit betekent dat niet is gebleken van een uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene voor benoeming van een bepaalde persoon tot bewindvoerder en mentor.
In gevallen waarin niet is gebleken van een uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene voor de te benoemen bewindvoerder en mentor, voorzien de artikelen 1:435 lid 4 BW en 1:452 lid 4 BW in een wettelijke voorkeur voor andere personen. Het betreft slechts een voorkeur en het staat de rechter dus vrij om hiervan af te wijken bij gebleken bezwaren. De rechter moet de redenen daarvoor wel motiveren. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat een professionele bewindvoerder en een professionele mentor moeten worden benoemd, omdat binnen de familie grote onenigheid bestaat over de vraag wie tot bewindvoerder en tot mentor moet worden benoemd en betrokkene belang erbij heeft dat hij een zoveel mogelijk onbelast contact kan hebben met zijn familie en dat moet worden voorkomen dat de onderlinge verhoudingen verder worden belast. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kantonrechter, dat in overeenstemming is met de richtlijnen van het LOVCK, en neemt dit oordeel over. De tweede grief van [verzoeker] faalt daarom eveneens.
Het hof is voorts met de kantonrechter van oordeel dat het benoemen van een professionele bewindvoerder en professionele mentor in de onderhavige situatie het meest aangewezen is. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een hevige strijd binnen de familie bestaat, niet alleen over zaken die direct het bewind en het mentorschap over betrokkene betreffen, maar ook over de afhandeling van de nalatenschap van de vader en inmiddels ook over de afhandeling van de nalatenschap van mevrouw [belanghebbende 2]. Er zijn twee kampen ontstaan, waarin [belanghebbende 3] [verzoeker] steunt en [belanghebbende 4] [verweerster] steunt. Beide kampen diskwalificeren elkaar over en weer in ernstige mate en beschuldigen elkaar er van gelden te hebben geleend van betrokkene, maar deze gelden niet terug te betalen, dan wel gelden voor eigen gebruik te hebben aangewend, dan wel op het geld van betrokkene uit te zijn. Tekenend voor de ernst van de strijd is bijvoorbeeld dat [verzoeker] beslag heeft laten leggen onder [verweerster], dat niet alle kinderen onmiddellijk op de hoogte zijn gebracht van het overlijden van [belanghebbende 2], dat zij niet in staat waren gezamenlijk het afscheid van [belanghebbende 2] te regelen en dat niet iedereen volledig was geïnformeerd over de manier waarop dit afscheid werd ingevuld. Voorts is gebleken dat derden verstrekkend, en op voor andere betrokkenen op kwetsende wijze, worden geïnformeerd over de strijd die de broers en de zus met elkaar voeren. De situatie is na de procedure in eerste aanleg alleen maar verder geëscaleerd en de broers en de zus zijn nauwelijks nog in staat elkaar met respect te bejegenen. Onder deze omstandigheden is het niet in het belang van betrokkene om een familielid tot bewindvoerder en/of tot mentor te benoemen. Betrokkene lijkt thans al klem te zitten in de strijd en zal bij een dergelijke benoeming alleen maar verder klem komen te zitten. Het hof is daarom van oordeel dat ook de vierde grief faalt.
5.9
In het kader van de derde grief voert [verzoeker] aan dat de kantonrechter betrokkene en belanghebbenden ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over de persoon van de bewindvoerder en/of de mentor.
Het hoger beroep dient mede er toe eventuele omissies die zich in eerste aanleg hebben voorgedaan, te herstellen. Nu [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking en in de onderhavige procedure verweer heeft gevoerd tegen benoeming van Liem als de bewindvoerder en Van den Berg als mentor, heeft hij geen belang meer bij bespreking van deze grief.
5.1
Als vijfde grief heeft [verzoeker] aangevoerd dat de kantonrechter Liem en Van den Berg ten onrechte heeft benoemd tot bewindvoerder respectievelijk tot mentor. Omdat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zijn de bewindvoerder en de mentor ten onrechte direct met hun werkzaamheden begonnen.
[verzoeker] stelt dat de bewindvoerder en de mentor niet beschikken over de vereiste kwalificaties en dat de kantonrechter zich hiervan onvoldoende heeft vergewist. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] deze stelling onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Zowel de bewindvoerder als de mentor zijn werkzaam bij een erkend kantoor. De enkele - niet cijfermatig toegelichte - stelling van [verzoeker] dat de in rekening gebrachte kosten direct al niet in overeenstemming zijn met hetgeen omtrent de honorering is opgenomen in de Aanbevelingen Mentorschap en Meerderjarigenbewind van LOVCK, is daartoe onvoldoende. Aan het hof zijn onvoldoende gegevens overgelegd om zich hierover een oordeel te kunnen vormen.
[verzoeker] stelt dat de mentor niet geschikt is voor het mentorschap. Het hof verwerpt deze stelling. Uit de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken moet worden afgeleid dat het de broers en de zus van betrokkene zijn, die met hun opstelling en hun onderlinge strijd de uitvoering van de werkzaamheden door de mentor sterk belemmeren. De mentor kan bij de huidige opstelling van de broers en de zus van betrokkene niet voorkomen dat betrokkene klem komt te zitten. Dit ligt buiten haar invloedssfeer. Wel kan zij de negatieve gevolgen daarvan voor betrokkene zoveel mogelijk proberen te beperken.
Het hof is met de bewindvoerder van oordeel dat de onderbewindstelling en het mentorschap, gelet op artikel 1:434 BW respectievelijk artikel 1:451 lid 5 BW in werking zijn getreden daags nadat de beschikking is verstrekt of is verzonden. Dit betekent dat de bewindvoerder en de mentor vanaf dat moment waren gehouden hun werkzaamheden aan te vangen, zoals zij ook hebben gedaan.
De vijfde grief van [verzoeker] treft daarom eveneens geen doel.
5.11
De zesde grief behoeft, bij gebrek aan zelfstandige betekenis, geen bespreking.

6.De slotsom

in de zaak met zaaknummer 200.165.431
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van [verzoeker]. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en komt daarmee niet toe aan een beoordeling van het (voorwaardelijk) incidenteel verzoek. Daarom zal worden beslist als volgt.
in beide zaken
6.2
Gelet op de omstandigheid dat [verzoeker], [verweerster], [belanghebbende 2] en betrokkene allen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en hun geschillen samenhangen met hun familierechtelijk betrekkingen, zullen de kosten van het hoger beroep van alle partijen worden gecompenseerd zoals hierna vermeld en zullen de verzoeken van de bewindvoerder en [verweerster] met betrekking tot de proceskosten worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.165.445
wijst het hoger beroep af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met zaaknummer 200.165.431
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht, van 21 november 2014;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Feunekes en M.S. van Gaalen, bijgestaan door de als griffier, en is op 8 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.