Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen op 23 december 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 18 maart 2014;
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 10 juni 2014;
- een brief van mr. Bouddount van 3 september 2014 met bijlagen (prod 1 t/m 6), ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van mr. Bouddount van 4 september 2014 met bijlagen (prod 7 t/m 9), ingekomen op 8 september 2014;
- een aanvullend stuk op het verweerschrift echtscheiding en nevenvoorzieningen van
3.De vaststaande feiten
- echtscheiding uitgesproken;
- bepaald dat de man aan de vrouw € 400,- per kind per maand dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3], zulks met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
- bepaald dat de man aan de vrouw € 500,- per maand dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 4], zulks met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
- bepaald dat de man aan de vrouw € 1.000,- per maand dient te voldoen in de kosten van haar levensonderhoud, zulks met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand,
4.De omvang van het geschil
- de man te gelasten in het geding te brengen verificatoire bescheiden ten aanzien van de waarde van de vermogensbestanddelen genoemd onder grief 1 toelichting, pagina 3 van het beroepschrift;
- de man te gelasten in het geding te brengen verificatoire bescheiden ten aanzien van de inkomsten van de man in de periode vanaf 2010;
- te bepalen de omvang en de waarde van het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd;
- te bepalen dat de man aan de vrouw moet betalen een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd;
- de behoefte van de vrouw te bepalen op € 5.000,- per maand en te bepalen dat de man dit bedrag als partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen, met ingang van 25 september 2013,
- in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van verdeling en partneralimentatie af te wijzen, en
- in het incidenteel hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank van 28 november 2012 en 25 september 2013 te vernietigen en, beschikkende in hoger beroep zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van het verzoekschrift echtscheiding en nevenvoorzieningen, althans de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
Volgens het rapport van het IJI [toevoeging hof: het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag] ontstaat in het algemeen naar Marokkaans recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen. Een echtgenoot kan aanspraak maken op vergoeding voor tijdens het huwelijk geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas. Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 49 Mud heeft de regering erop gewezen dat dit artikel ruim geredigeerd is en hiermee de mogelijkheid geeft om allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol te laten spelen in zijn beoordeling. Mede gelet op het feit dat een waardering door de rechter uitsluitend betrekking kan hebben op hetgeen gedurende het huwelijk is verkregen, komt het het IJI voor dat de laatste zin van artikel 49 Mud uitdrukkelijk niet doelt op een concrete bijdrage tot waardevermeerdering. Werkzaamheden in de huishouding door een echtgenoot die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de andere echtgenoot, kunnen op grond van artikel 49 Mud een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding jegens laatstgenoemde echtgenoot. Het is aan de rechter om een dergelijke aanspraak te beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval. Naar het hof begrijpt is er volgens het rapport geen jurisprudentie over de vraag wat dient te worden verstaan onder “de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede wat is ingebracht aan inspanningen”. Voorts is in het IJI-rapport vermeld dat in het algemeen geen informatie is aangetroffen over enig onderscheid tussen goederen op naam en goederen niet op naam in het Marokkaanse recht betreffende de vermogens van de respectievelijke echtgenoten.”
. (…)
dat het zwijgen van de wet over de bijdrage van de vrouw aan de huishouding niet mag worden uitgelegd als een uitsluiting hiervan; integendeel. De wet is juist ruim opgesteld ‘om de gelijke behandeling van de man en vrouw in de familiewet te benadrukken’. Van belang zijn ten slotte de ‘geruststellende’ woorden van de toelichting op artikel 49 Mud, die heel waarschijnlijk tot het mannelijke gedeelte van de Marokkaanse bevolking zijn gericht. Hierin benadrukt het ministerie van Justitie dat de evaluatie door de rechter van de inspanning en bijdrage van iedere echtgenoot geenszins tot een verdeling ‘door de helft’ van het vermogen leidt. De strekking van dit verbod is mijns inziens onduidelijk. Ligt hierin een verbod aan de rechter om het vermogen dat tijdens het huwelijk verkregen is gelijkelijk tussen beide echtgenoten te verdelen of wordt hiermee een verbod geuit op een afwijking van de gewone uitsluiting van goederen die nog steeds [het hof begrijpt: geldt] met betrekking tot de goederen die ieder de echtgenoten bij huwelijkssluiting had?[pagina 782 van het proefschrift, hof]
(...)”.
- de [straat] te [plaats 2];
- de [straat] te [plaats 2];
- de[straat] te [plaats 3];
- de [straat] te [plaats 3];
- de[straat] te [plaats 3];
- de [straat] te [plaats 3];
- een privé-school in Tanger;
- een luxe strandhuis in Tetouan;
- een olijfboomgaard in Driouch;
- een avocadoboomgaard in Larache;
- een bouwbedrijf in Tanger;
- een auto Mercedes type C-klasse bouwjaar 2012;
- een terreinwagen.
6.De beslissing
binnen 14 dagen na hedenschriftelijk kunnen uitlaten over het voornemen van het hof aan het IJI de hiervoor onder 5.23 geformuleerde vraagstelling voor te leggen;