In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 2 juli 2013 een beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2007, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.422 was vastgesteld. Daarnaast was er een heffingsrente van € 659 en een verzuimboete van € 340 opgelegd. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking heffingsrente, maar verminderde de verzuimboete tot € 113. Belanghebbende stelde dat de bijtelling voor privégebruik van de auto ten onrechte was meegenomen in het belastbare inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 januari 2015 in Arnhem werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de auto niet voor privédoeleinden was gebruikt en dat de bijtelling onterecht was. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de auto niet voor privédoeleinden was gebruikt. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had bewezen dat hij met de auto minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gereden, zoals vereist door de Wet op de loonbelasting. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenveroordeling.