ECLI:NL:GHARL:2015:1158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
13/00878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en bijtelling autokostenfictieregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 2 juli 2013 een beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2007, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.422 was vastgesteld. Daarnaast was er een heffingsrente van € 659 en een verzuimboete van € 340 opgelegd. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking heffingsrente, maar verminderde de verzuimboete tot € 113. Belanghebbende stelde dat de bijtelling voor privégebruik van de auto ten onrechte was meegenomen in het belastbare inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 20 januari 2015 in Arnhem werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de auto niet voor privédoeleinden was gebruikt en dat de bijtelling onterecht was. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de auto niet voor privédoeleinden was gebruikt. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had bewezen dat hij met de auto minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gereden, zoals vereist door de Wet op de loonbelasting. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 13/00878
uitspraakdatum:
17 februari 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, nummer AWB 11/1877, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.422. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 659. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 340.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 113.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 2 juli 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede mr. [A] en drs. [B] namens de Inspecteur.
1.7
De onderhavige zaak is op dezelfde zitting behandeld als de beroepschriften van belanghebbende, bij het Hof bekend onder de nummers 13/00098 tot en met 13/00100 en 13/00879 tot en met 13/00881. Van het verhandelde ter zitting is met betrekking tot alle mondeling behandelde zaken één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was vanaf 19 februari 2007 in loondienst werkzaam. Zijn werkgever heeft hem in verband met het verrichten van werkzaamheden een personenauto (hierna: de auto) ter beschikking gesteld.
2.2
De werkgever van belanghebbende heeft in 2007 maandelijks een bedrag tot het loon van belanghebbende gerekend wegens privégebruik van de auto (artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB)) en daarover loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden. Tegen die inhouding heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. Blijkens de opgave van de werkgever aan de Inspecteur bedroeg het belastbare loon van belanghebbende in 2007 € 69.771 waarin begrepen een bedrag van € 6.604 wegens privégebruik auto.
2.3
De Inspecteur heeft voor het onderhavige jaar ambtshalve aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd, rekening houdend met een loon uit dienstbetrekking van € 69.771. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en gesteld dat bij de vaststelling van het belastbare loon ten onrechte een bedrag wegens privégebruik auto in aanmerking is genomen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is enkel nog in geschil of het door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende moet worden verminderd omdat in het door de Inspecteur in aanmerking genomen loon uit dienstbetrekking ten onrechte is begrepen een bedrag van € 6.604 wegens privégebruik auto van de werkgever.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de mondelinge behandeling
4.1
Nadat eerder aangekondigde mondelinge behandelingen van het onderhavige beroepschrift door het Hof geen doorgang konden vinden wegens verhinderingen van belanghebbende, heeft het Hof bij brief van 15 juli 2014 aangekondigd dat de mondelinge behandeling van het beroep zou plaatsvinden op 20 januari 2015 te Arnhem om 13.30 uur. Belanghebbende heeft daarna bezwaar gemaakt tegen de gelijktijdige behandeling op die dag van de door hem ingediende hogere beroepen tegen drie uitspraken van de Rechtbank die betrekking hebben op zeven jaren. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling van die beroepen op een ander tijdstip te doen plaatsvinden. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling is op 17 september 2014 aan belanghebbende verzonden.
4.2
Bij brieven van 1 december, 8 december en 17 december 2014 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling op 20 januari 2015 op de grond dat door de Officier van Justitie nog niet was beslist op zijn aangiften van vermoeden van valsheid in geschrift door de Inspecteur. Het Hof heeft de verzoeken van belanghebbende afgewezen op de gronden dat het Hof een zelfstandig oordeel dient te geven op de door partijen aangevoerde stellingen en de daarvoor door hen bijgebrachte bewijsmiddelen, en een goede procesorde zich tegen verder uitstel van de mondelinge behandeling verzet. Daarbij heeft het Hof aangegeven dat de behandeling van de zaak kan worden heropend indien de inhoud van de stukken of hetgeen ter zitting is voorgevallen daartoe aanleiding geeft.
4.3
Belanghebbende is ter zitting van het Hof op 20 januari 2015 verschenen. Belanghebbende heeft gesteld bezwaar te hebben tegen het verschijnen ter zitting van drs. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij de door de Inspecteur bij brief van 19 december 2014 toegestuurde en bij het Hof op 23 december 2014 binnengekomen nadere stukken niet heeft ontvangen. Belanghebbende heeft een pleitnotitie voorgedragen waarin wederom een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling is vervat.
4.4
In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft het Hof geen grond gevonden [B] niet als vertegenwoordiger van de Inspecteur bij de mondelinge behandeling van het beroep toe te laten. De zogenoemde 10-dagenstukken van de Inspecteur zijn door de griffier doorgezonden aan belanghebbende bij brief van 23 december 2014. Belanghebbende stelt weliswaar deze stukken niet te hebben ontvangen maar het Hof vindt daarin geen aanleiding de mondelinge behandeling van de zaak aan te houden. Een afschrift van die stukken is belanghebbende ter zitting ter hand gesteld. Die stukken behelzen enige opmerkingen van de Inspecteur met betrekking tot de procesvoering tot dusverre en de door belanghebbende tegen hem gedane aangiften, en het verzoek aan het Hof de behandeling niet verder uit te stellen. De Inspecteur heeft daaraan als bijlagen toegevoegd kopieën van uitspraken met betrekking tot door belanghebbende over andere jaren gevoerde procedures. Gelet op de inhoud van deze stukken is het Hof van oordeel dat belanghebbende daarvan, mede tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling door het Hof, in voldoende mate kennis heeft kunnen nemen om daarop te reageren. Belanghebbende heeft niet in andere zin verklaard. Dat belanghebbende heeft geweigerd van de stukken kennis te nemen moet voor zijn risico blijven. Het Hof heeft het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van het beroepschrift afgewezen. Ondanks de mededeling van het Hof dat belanghebbende zich daarmee buiten staat stelde te reageren op eventuele verklaringen ter zitting van de Inspecteur, heeft belanghebbende daarop de zittingzaal verlaten. Ook daarin heeft het Hof in de onderhavige omstandigheden geen aanleiding gevonden de mondelinge behandeling te schorsen.
Privégebruik auto
4.5
Op grond van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB wordt, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22 percent van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
4.6
Uit deze wettelijke bepaling vloeit voort dat op belanghebbende de last rust te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat met de auto in 2007 niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden.
4.7
Het is niet in geschil dat de onderhavige auto niet is een bestelauto zoals genoemd in artikel 13bis Wet LB. De bepalingen in dat artikel omtrent het (verbod op) privégebruik van een bestelauto zijn derhalve in dit geval niet van toepassing. Evenmin is in geschil dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet over een verklaring van de Inspecteur beschikte als bedoeld in artikel 13bis, negende en tiende lid, van de Wet LB.
4.8
Belanghebbende heeft, ten bewijze van zijn stelling dat de auto niet voor privédoeleinden is gebruikt, een verklaring van zijn voormalige werkgever overgelegd, opgemaakt op 17 februari 2011, die inhoudt – kort samengevat – dat de auto niet anders dan zakelijk is gebruikt en dat de verreden kilometers volgens de meest gebruikelijke weg zijn afgelegd. Tijdens het eerste onderzoek ter zitting van de Rechtbank op 16 augustus 2012 heeft belanghebbende een rittenregistratie van de met de auto afgelegde kilometers overgelegd alsmede een digitale registratie van de werkzaamheden die belanghebbende in 2007 voor zijn werkgever heeft verricht. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende met deze achteraf opgemaakte kilometerregistratie en achteraf opgestelde verklaring van de werkgever het van hem verlangde bewijs niet levert.
4.9
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet overtuigend weerlegd dat de door hem overgelegde kilometeradministratie achteraf is opgemaakt. Evenmin is gesteld of gebleken dat die kilometerregistratie is opgemaakt aan de hand van daadwerkelijk afgelezen en vastgelegde kilometerstanden van de auto. In de overgelegde digitale werkregistratie zijn die gegevens niet vermeld. Andere gegevens aan de hand waarvan de overgelegde kilometerregistratie op een betrouwbare wijze kan worden gecontroleerd zijn door belanghebbende niet overgelegd. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat die gegevens er ook niet zijn. De enkele verklaring die belanghebbende omtrent het gebruik van de auto heeft afgelegd, overtuigt het Hof evenmin. Temeer nu belanghebbende niet beschikte over een verklaring van de Inspecteur omtrent het privégebruik van de auto en hij, door de vermelding op zijn salarisstrook van de maandelijkse bijtelling van het voordeel uit privégebruik van de auto, op de hoogte moet zijn geweest van de belastbaarheid van dat voordeel, had van belanghebbende een meer solide bewijsvoering mogen worden verwacht.
4.1
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet heeft doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.11
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
17 februari 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 februari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.