Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt.
Ingevolge voormeld wetsartikel kan de rechter het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld.
Anders dan Zorgbureau Holding c.s. aanvoeren, is niet het verliezen van de aanbestedingsprocedures bij de gemeenten Enschede en Hengelo de werkelijke reden van het faillissement. Daartoe wordt verwezen naar rov. 3.27. De omstandigheid dat de loondienstverhouding bij zorgverleners een problematiek betrof die in het hele land speelde en heeft geresulteerd in het convenant van 23 oktober 2008, dat is doorkruist door het kort geding vonnis van 4 februari 2009, doet niet af aan de aard en ernst van de onbehoorlijke taakvervulling aangezien Zorgbureau Holding c.s. reeds in het najaar van 2004 beducht moesten zijn voor dit probleem. Het argument van de dubbele heffing door de belastingdienst is reeds hiervoor in rov. 3.25 verworpen. Wat betreft de door Zorgbureau Holding c.s. verlangde incassomaatregelen van de curator ten opzichte van de zorgverleners heeft de curator (bij memorie van antwoord onder 70 en 71) uiteengezet dat naar aanleiding van zijn incassomaatregelen circa 120 à 130 zorgverleners in totaal € 154.000 (circa 31% van het in totaal gevorderde bedrag van ongeveer € 498.000) hebben voldaan, maar dat het resterende bedrag van ongeveer € 344.000, verschuldigd door tenminste 210 zorgverleners, gemiddeld ongeveer € 1.638 per zorgverlener, moeilijk te incasseren valt. Naar aanleiding van dit verweer oordeelt het hof weinig aannemelijk dat dagvaarding van de afzonderlijke zorgverleners een batig saldo voor de boedel zal opleveren. Tenslotte hebben Zorgbureau Holding c.s. geen grief aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank in haar herstelde eindvonnis, rov. 5.19, dat [appellant sub 4] en [appellant sub 5] via hun persoonlijke holdings aanzienlijke sommen uit HZT hebben opgenomen, als gevolg waarvan schuldeisers van HZT zijn benadeeld. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank daarbij gedoeld op de brief van Jongbloed Fiscaal Juristen van 12 mei 2009 (productie 34 bij inleidende dagvaarding), luidend:
“De overtollige liquiditeiten van Het Zorgbureau Holding B.V. zijn in 2004 als dividend over 2003 en 2004 van resp. € 750.000 en € 875.000 uitgekeerd aan haar aandeelhouders TT B.V. en Quest B.V. en zijn verrekend in de rekening-courant posities.”
Ook in hoger beroep moet hiervan worden uitgegaan, hetgeen bijdraagt aan het oordeel dat voor matiging geen grond bestaat.