ECLI:NL:GHARL:2015:1618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
200.135.213
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van de woonlasten in de draagkrachtberekening bij echtscheiding en alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw na de echtscheiding van partijen. De man, die in mei 2011 de voormalige echtelijke woning had verlaten, was in geschil met de vrouw over de hoogte van de alimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 833,- per maand moest betalen, maar de man stelde dat zijn draagkracht niet toereikend was om deze bijdrage te voldoen. De vrouw daarentegen verzocht om een hogere bijdrage, waarbij zij ook de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning in de berekening wilde betrekken.

Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn andere lasten, draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Het hof heeft de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning in de draagkrachtberekening meegenomen, maar heeft ook rekening gehouden met het feit dat de man de woning al meer dan twee jaar had verlaten. De man betaalt echter nog steeds de hypotheeklasten, wat het hof als een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw beschouwt.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud moet betalen van € 1.391,- per maand van 23 januari 2014 tot 28 maart 2014, en € 891,- per maand vanaf 28 maart 2014. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van alimentatiezaken en de noodzaak om alle relevante financiële gegevens in overweging te nemen bij het vaststellen van de draagkracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.213
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 233645)
beschikking van de familiekamer van 5 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.H. Stibbe te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 11 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 oktober 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 9 januari 2014;
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 17 maart 2014;
- het journaalbericht van mr. Buijsrogge van 15 augustus 2014 met
producties 4 tot en met 9, ingekomen op die datum;
- het journaalbericht van mr. Stibbe van 15 augustus 2014 met bijlagen productie 13 tot en
met 16, ingekomen op 18 augustus 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd heeft mr. Buijsrogge ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van het op 18 augustus 2014 ingekomen journaalbericht met bijlagen van mr. Stibbe, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Stibbe, met toestemming van de wederpartij en het hof de salarisspecificatie van de man van januari 2014 overgelegd.
2.6
Na de mondelinge behandeling hebben partijen bij e-mailberichten (laatstelijk van 15 december 2014) aan het hof bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en hebben zij het hof verzocht een beschikking te geven.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 23 januari 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [kind], verder te noemen: [kind], geboren op [geboortedatum] 2003, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw en woont bij de vrouw in de voormalige echtelijke woning van partijen.
3.3
De man heeft in mei 2011 de voormalige echtelijke woning van partijen feitelijk verlaten. Op 1 april 2014 heeft de man zich laten uitschrijven op het adres van die woning.
3.4
De man, geboren op [geboortedatum] 1967, woont samen met zijn vriendin. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van januari, juni en juli 2014 € 8.290,29 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de man een extra werkgeversbijdrage ZVW van € 15,- bruto per maand. Blijkens de salarisspecificatie van januari 2014 heeft de man een beoordelingstoeslag (bonus) van € 4.988,86 bruto ontvangen.
3.5
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 425,- aan huur van een studio in [plaats] tot 28 maart 2014;
- € 1.650,- aan huur van een appartement in [woonplaats] met ingang van 28 maart 2014, waarin de man met zijn vriendin woont;
- € 1.463,33 aan hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning waarin de vrouw
woont;
- € 348,24 aan spaarpremie levensverzekering gekoppeld aan die hypothecaire
geldlening;
- € 116,94 aan ziektekosten:
- € 155,94 premie basis- en aanvullende verzekering ZVW, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 39,- voor een alleenstaande;
- € 550,- aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] ingevolge de
bestreden beschikking;
- € 273,80 aan rente en aflossing op een persoonlijke lening van partijen bij de ING.
3.6
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1970, vormt met [kind] een gezin. Het belastbare inkomen uit arbeid van de vrouw bedroeg volgens de jaaropgave 2013 in dat jaar € 7.583,-. Daarnaast ontvangt de vrouw een nabestaandenpensioen van € 2.705,- bruto per jaar in 2013, zoals blijkt uit de desbetreffende jaaropgave.
Het inkomen (salaris, onregelmatigheidstoeslag en verlofuren) van de vrouw in 2014 bedraagt blijkens de salarisspecificaties van januari tot en met juni van dat jaar, gemiddeld
(€ 3.831,58 : 6 =) € 639,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Het nabestaandenpensioen van de vrouw bedroeg in het jaar 2014 € 2.701,80 bruto per jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, die bijdrage met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand vastgesteld op € 833,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Hierbij heeft de rechtbank de lasten van de voormalige echtelijke woning bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen meegenomen (boven de streep) en niet pas bij het berekenen van de draagkrachtruimte (onder de streep), zoals de man heeft verzocht. Voorts heeft de rechtbank het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vrouw een bijdrage voor haar vast te stellen vanaf het moment dat de echtelijke woning in eigendom is overgedragen, afgewezen, en de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op zijn draagkracht. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, althans vast te stellen op een bedrag dat het hof redelijk acht met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
4.3
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. Haar grief 1 en haar overige stellingen zien eveneens op de draagkracht van de man. De vrouw heeft in hoger beroep haar verzoek vermeerderd. Zij verzoekt het hof de draagkracht van de man vast te stellen op € 1.550,- per maand indien de man daarnaast de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning, de premie levensverzekering verbonden aan die hypothecaire geldlening, de overige eigenaarslasten en de rente en aflossing op de persoonlijke lening van partijen bij de ING betaalt.
4.4
De man verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit te ontzeggen.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

in het incidenteel hoger beroep
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw haar incidentele grief dat er sprake is van een dubbeltelling omdat de rechtbank de kinderalimentatie van € 550,- per maand heeft verhoogd met een bedrag van € 99,79 per maand ingetrokken. De incidentele grief van de vrouw behoeft daarom geen bespreking.
in het principaal hoger beroep
5.2
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, zodat die behoefte in rechte vaststaat. In hoger beroep is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw € 2.425,- netto per maand bedraagt.
5.3
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om naast zijn overige lasten enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
5.4
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.5
De verplichting tot betaling van partneralimentatie gaat in op de datum van de echtscheiding, te weten 23 januari 2014. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van zijn inkomen in 2014 en de in dat jaar ontvangen bonus, zoals hiervoor onder 3.4 vermeld.
5.6
In geschil zijn voorts de lasten van de voormalige echtelijke woning van partijen, met name het fiscale regime ten aanzien van die lasten en de wijze waarop die lasten betrokken dienen te worden in de draagkrachtberekening.
5.7
Bij het betalen van de hypotheekrente is van belang dat het de gezamenlijke woning van partijen betreft en dat het huwelijk op 23 januari 2014 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Nu niet gebleken is van toedeling van de woning aan één van partijen, gaat het hof ervan uit dat partijen ieder voor 50% gerechtigd zijn tot de eigendom van de woning en uit dien hoofde jegens elkaar verplicht zijn om ieder de helft van de kosten verbonden aan de eigendom van de woning en de ten behoeve daarvan afgesloten lening voor hun rekening te nemen.
5.8
De man betaalt echter niet alleen zijn eigen aandeel in de kosten van de gezamenlijke woning, maar ook het aandeel van de vrouw. Het hof zal de kosten als volgt in aanmerking nemen.
kosten in verband met het aandeel van de man in de woning5.9 Nu de man op 23 januari 2014 de woning al langer dan twee jaar daarvoor had verlaten, was de woning voor hem geen eigen woning meer, zodat op dat moment de rente op het deel van de eigenwoningschuld waarvoor hij draagplichtig was niet meer aftrekbaar was. Dat hij nog stond ingeschreven op het adres van deze woning is daarbij niet van belang, omdat niet in geschil is dat de man al in mei 2011 de woning definitief had verlaten, zodat de tweejaarstermijn, als vermeld in artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 in juni 2013 was verlopen. De rente van € 732,- per maand die betrekking heeft op het aandeel van de man zal het hof in aanmerking nemen als rente en kosten van schulden in box 3 (post 102). Daarnaast wordt
- eveneens in box 3 - rekening gehouden met de helft van de WOZ-waarde van de woning en de helft van de hypotheekschuld (post 104). Het hof sluit aan bij de in de aangifte inkomstenbelasting van 2012 (bijlage bij productie 4 in eerste aanleg) vermelde bedragen, namelijk € 358.000,- aan totale WOZ-waarde en € 420.000,- aan totale hypotheekschuld.
De helft van de eigenaarslasten, zijnde € 48,- per maand, en de helft van de spaarverzekering, zijnde € 174,- per maand, zal het hof onder overige kosten (post 134) verwerken.
kosten in verband met het aandeel van de vrouw in de woning5.10 Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de vrouw behoeftig is. De stelling van de vrouw is dat de man de hypotheekrente en de overige lasten van de gezamenlijke woning
- ook haar aandeel - moet voldoen, dat hij - zo heeft de vrouw verklaard - terzake fiscaal voordeel heeft en dat deze afspraak tussen partijen dient te worden vastgelegd in de uitspraak. De man erkent de afspraak en beschouwt zijn betaling ten behoeve van de vrouw als een bijdrage in haar levensonderhoud, waarna hij geen draagkracht meer heeft voor het voldoen van een verdere bijdrage. Dit laatste wordt door de vrouw betwist.
5.11
Naar het oordeel van het hof levert de man met de betaling van het aandeel van de vrouw in de lasten van de door haar bewoonde gezamenlijke woning reeds een bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw kan niet in de gezamenlijke woning blijven wonen als de man de lasten niet voldoet en ze heeft overigens behoefte aan een onderhoudsbijdrage. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man dient dan ook het ten behoeve van de vrouw betaalde bedrag van € 954,- (€ 732,- + € 48,- + € 174,-) per maand te worden opgenomen onder post 138 van de berekening. Onder de gegeven omstandigheden hecht het hof met name belang aan het feit dat de woning gezamenlijk eigendom is en dat na ontbinding van het huwelijk beide partijen in beginsel draagplichtig zijn voor de kosten met betrekking tot die woning. Daarnaast is van belang dat de vrouw behoeftig is en niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en uit dien hoofde een beroep op de man moet doen tot het betalen van het door haar verschuldigde aandeel in de lasten van de door haar bewoonde voormalige echtelijke woning. Er is bij de afspraak dat de man die lasten ook voor de vrouw zal voldoen, geen voorbehoud gemaakt tot terugbetaling van deze bijdrage, zodat het hof van een dergelijk voorbehoud bij de betaling door de man niet uitgaat.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat - indien de man het aandeel van de vrouw in de kosten van de woning niet zou voldoen - hij zijn (hogere) draagkracht had moeten aanwenden voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Ook in dat geval zou hij derhalve door hem aan de vrouw betaalde bijdrage in het kader van zijn onderhoudsplicht hebben voldaan. Grief één van de man slaagt deels.
5.12
Gebleken is dat de man met ingang van 28 maart 2014 een appartement in [woonplaats] huurt voor een bedrag van € 1.650,- per maand. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij samenwoont met zijn vriendin. Op grond hiervan zal het hof per genoemde datum de helft van die huurlast toerekenen aan de vriendin van de man, nu gesteld noch gebleken is dat zij daartoe onvoldoende draagkracht heeft.
5.13
De man heeft het hof verzocht rekening te houden met het door hem jaarlijks bestede eigen risico in verband met de ziektekosten. De vrouw heeft dit betwist. Zij verzoekt het hof geen rekening te houden met het eigen risico nu de man niet heeft aangetoond dat hij dat eigen risico jaarlijks verbruikt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en gelet op het feit dat de man zijn stelling niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn eigen risico verbonden aan de ziektekostenverzekering jaarlijks besteedt. Het hof houdt daarom bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening met deze last.
5.14
Met de door de man opgevoerde herinrichtingskosten houdt het hof eveneens geen rekening nu de man niet heeft aangetoond dat een last van € 125,- per maand rechtstreeks invloed heeft op zijn besteedbaar inkomen, zoals hij stelt. Grief twee van de man treft geen doel.
5.15
Grief drie van de man behoeft na het vorenstaande geen zelfstandige bespreking.
5.16
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.391,- per maand met ingang van 23 januari 2014 tot 28 maart 2014 en met ingang van 28 maart 2014 voor een bijdrage van € 891,- per maand.
Gelet op het vermeerderde verzoek van de vrouw in hoger beroep zal het hof het verzoek tot betaling van deze bijdragen toewijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in het incidenteel hoger beroep:
verstaat dat de vrouw (haar grief in) het incidenteel hoger beroep heeft ingetrokken
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 11 juli 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende op het in hoger beroep vermeerderde verzoek van de vrouw:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 23 januari 2014 tot 28 maart 2014 € 1.391,- per maand en met ingang van 28 maart 2014 € 891,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en
M.S. van Gaalen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is
op 5 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.