In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind 5], in het kader van jeugdzorg. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hoger beroep de beschikkingen van de kinderrechter aangevochten. De kinderrechter had eerder besloten om [kind 5] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 5], die op 25 september 2014 in een pleeggezin is geplaatst. De ouders hebben grieven ingediend tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij zij stellen dat het indicatiebesluit niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat er geen sprake is van ernstige bedreiging van de belangen van [kind 5]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren. De stichting, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd met zorgen over de veiligheid van [kind 5] en de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, en heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd. De ouders zijn niet in staat gebleken om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, wat de noodzaak van de uithuisplaatsing bevestigt.