In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de kinderrechter aangevochten die op 18 december 2014 was uitgesproken. De kinderen van de vader en de moeder waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en tijdelijk uit huis geplaatst. De vader verzocht het hof om een bijzondere curator te benoemen, omdat hij meende dat er een belangenconflict bestond tussen de GI en de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2015 was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder en de GI niet verschenen. De GI had echter verklaard dat de moeder op de hoogte was van de zitting, maar verhinderd was om te komen. De vader voerde aan dat de kinderen, vooral [kind 1], gebaat zouden zijn bij de benoeming van een neutrale persoon om hun belangen te behartigen.
Het hof overwoog dat er geen sprake was van een belangenstrijd zoals bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de belangen van de ouders en de kinderen niet in strijd waren. Het hof concludeerde dat de GI, als neutrale partij, voldoende in staat was om de belangen van de kinderen te behartigen. De vader's verzoek om benoeming van een bijzondere curator werd afgewezen, omdat er geen grond was voor de veronderstelling dat de stem van de kinderen onvoldoende werd gehoord in de procedure. Het hof besloot dat de kinderen, en met name [kind 1], de gelegenheid zouden krijgen om hun mening te geven over de uithuisplaatsing, maar wees het verzoek van de vader af.