ECLI:NL:GHARL:2015:1726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.163.814
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de kinderrechter aangevochten die op 18 december 2014 was uitgesproken. De kinderen van de vader en de moeder waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en tijdelijk uit huis geplaatst. De vader verzocht het hof om een bijzondere curator te benoemen, omdat hij meende dat er een belangenconflict bestond tussen de GI en de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2015 was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder en de GI niet verschenen. De GI had echter verklaard dat de moeder op de hoogte was van de zitting, maar verhinderd was om te komen. De vader voerde aan dat de kinderen, vooral [kind 1], gebaat zouden zijn bij de benoeming van een neutrale persoon om hun belangen te behartigen.

Het hof overwoog dat er geen sprake was van een belangenstrijd zoals bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de belangen van de ouders en de kinderen niet in strijd waren. Het hof concludeerde dat de GI, als neutrale partij, voldoende in staat was om de belangen van de kinderen te behartigen. De vader's verzoek om benoeming van een bijzondere curator werd afgewezen, omdat er geen grond was voor de veronderstelling dat de stem van de kinderen onvoldoende werd gehoord in de procedure. Het hof besloot dat de kinderen, en met name [kind 1], de gelegenheid zouden krijgen om hun mening te geven over de uithuisplaatsing, maar wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.814
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 380915)
beschikking van de familiekamer van 10 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen,
en
Samen Veilig Midden-Nederland, voorheen
genaamd Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Nieuwegein,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
en
[verweerster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
per adres van de GI,
verder te noemen: de moeder,

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder te noemen: de kinderrechter, van 18 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 januari 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 18 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling - uitsluitend betreffende het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator - heeft op 17 februari 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is mw. [A] verschenen.
De Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen.
De moeder is - hoewel behoorlijk opgeroepen – evenmin verschenen. De GI heeft ter zitting verklaard dat er contact met de moeder is geweest over de mondelinge behandeling, dat de moeder geen kennis heeft genomen van de openbare oproep, maar dat zij door de GI alsnog op de hoogte is gebracht van de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling. De moeder wil graag bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn, maar is verhinderd. Volgens de GI is de moeder het eens is met het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen.
Nu de moeder behoorlijk is opgeroepen en haar standpunt bekend is, ziet het hof geen aanleiding om de behandeling in verband met haar verhindering aan te houden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
  • [kind 1] (verder te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 2003 te [plaats], en
  • [kind 2] (verder te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2006 te [plaats],
gezamenlijk verder ook te noemen: de kinderen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 25 juni 2014 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 25 juni 2015.
3.3
Bij beschikking van 25 juni 2014 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 25 juni 2014 tot 25 december 2014.
3.4
De GI heeft op 12 november 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg met kenmerk B-CAN-2GZQ4.
3.5
Bij bestreden beschikking van 18 december 2014 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor verblijf accommodatie 24-uurs, zoals bedoeld in het indicatiebesluit van 12 november 2014 met kenmerk B-CAN-2GZQ4, verlengd tot 25 juni 2015.
3.6
De kinderen verblijven sinds 31 maart 2014 op Kinabu, groep [B].

4.De motivering van de beslissing

4.1
De vader richt één grief tegen de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beslissing te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de uithuisplaatsing van de kinderen niet zal worden verlengd, de GI op te dragen de mogelijkheid om de kinderen bij vader te plaatsen te onderzoeken en een bijzondere curator te benoemen. Thans is uitsluitend aan de orde is het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen.
4.2
Het bepaalde in artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt mee dat, wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen, dan wel van de voogd of de voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, de rechter voor wie de (hoofd)zaak aanhangig is, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzonder curator benoemt om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
De rechter zal bij zijn oordeelsvorming de aard en ernst van het bestaande conflict en het belang van het kind bij vertegenwoordiging door een bijzondere curator moeten betrekken.
4.3
De vader voert in zijn grief het volgende aan. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de door hem voorgestelde tussenoplossing om de kinderen voorlopige bij hem te plaatsen onwenselijk is. De ouders zijn in 2013 gescheiden en de echtelijke woning is inmiddels geveild. De moeder heeft tot het laatste moment in die woning verbleven en heeft nu geen woonruimte. Op het moment dat de kinderen uit huis werden geplaatst had de vader geen mogelijkheden om de kinderen op te vangen, maar inmiddels kan hij de kinderen wel huisvesten. Hij woont thans samen met zijn nieuwe partner met wie hij sinds juni 2014 een relatie heeft. Hij vormt samen met haar en haar kinderen uit een vorige relatie een gezin. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft hij voorgesteld de kinderen overeenkomstig hun wens voorlopig bij hem te laten wonen. Vooral bij [kind 1] is deze wens zeer sterk aanwezig. Tijdens diezelfde mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd volkomen onverwacht meegedeeld dat kinderen niet meer bij hem mogen verblijven, maar dat hij de kinderen kan bezoeken bij Kinabu gedurende een uur per week. Van deze regeling maakt de vader geen gebruik, omdat hij verwacht dat [kind 1] na een bezoek zeer opstandig zal zijn en dat dit vermoedelijk aan de vader zal worden verweten.
De vader stelt dat vooral [kind 1] gebaat zal zijn met benoeming van een neutraal persoon, met wie hij zijn problemen zal kunnen bespreken. Per januari 2015 is een nieuwe gezinsvoogd aangesteld en het is lastig om haar te bereiken. Ze belt niet terug en reageert niet op e-mails. [kind 1] voelt zich niet door haar gehoord. Het is vooral voor [kind 1] belangrijk dat hij met iemand kan praten die niet is verbonden aan de GI of aan de instelling waar hij verblijft. Het is volgens de vader bovendien goed mogelijk dat zich in de nabije toekomst een situatie voordoet waarin sprake is van tegengestelde belangen tussen een van de ouders en de kinderen.
4.4
De GI is van mening dat het niet nodig is een bijzondere curator te benoemen. De problemen die de kinderen en vooral [kind 1] ervaren moeten op een andere manier worden opgelost dan door benoeming van een bijzondere curator. De ondertoezichtstelling is juist bedoeld om de belangen van de kinderen te behartigen. [kind 1] voelt zich tegenwerkt door de gezinsvoogd, omdat hij graag bij zijn vader wil wonen en de gezinsvoogd dat op dit moment niet in zijn belang acht.
4.5
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een belangenstrijd als bedoeld in art. 1:250 BW, of, anders gezegd, van een situatie waarin de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen, dan wel van de voogd of de voogden in strijd zijn met die van de kinderen. Het hof voegt hieraan toe dat met “de voogd of de voogden” zoals vermeld in dit artikel niet worden bedoeld de gezinsvoogd, per 1 januari 2015 genaamd de jeugdbeschermer, maar dat hiermee wordt gedoeld op de gezagsdragende voogd. Dit betekent dat in het onderhavige geval geen grond bestaat voor de benoeming van een bijzondere curator zoals door de vader is verzocht. Immers niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een belangenconflict tussen de ouders en de kinderen. Hooguit is sprake van een belangenstrijd tussen de GI en de kinderen, maar deze eventuele strijd biedt onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW.
Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. Uit de overgelegde stukken leidt het hof af dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst omdat zij klem zitten tussen de strijdende ouders en daardoor in een loyaliteitsprobleem zijn komen te verkeren. De jeugdbeschermer die vanuit de GI is aangesteld, is een neutrale persoon die tot taak heeft de belangen van de kinderen te behartigen. Naar het oordeel van het hof bestaat onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de stem van de kinderen onvoldoende voor het voetlicht wordt gebracht in de procedure omtrent de uithuisplaatsing. [kind 1], die binnenkort 12 jaar wordt, zal met het oog de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep door het hof worden uitgenodigd om hetzij schriftelijk, hetzij mondeling (buiten aanwezigheid van partijen, hun advocaten en de GI) zijn mening kenbaar te maken ten aanzien van (voortzetting van) de uithuisplaatsing. Daarnaast zal de GI ter mondelinge behandeling de belangen van beide kinderen ten aanzien van de uithuisplaatsing nogmaals naar voren kunnen brengen, waarbij de GI ook de wensen van de kinderen zal kunnen belichten.
4.6
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek om benoeming van een bijzondere curator afwijzen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende op het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, C.J. Laurentius-Kooter en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 10 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.