ECLI:NL:GHARL:2015:1931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
200.116.786-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij gewijzigde uitvoering van constructie in verbouwing monumentaal pand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor de nadelige gevolgen van de gewijzigde uitvoering van de constructie van de eerste verdiepingsvloer van een monumentaal pand. De opdrachtgever, [appellant], stelt dat de constructeur, [X], heeft ingestemd met de gewijzigde uitvoering, maar het hof oordeelt dat de opdrachtgever niet in het bewijs is geslaagd. Het hof bespreekt de getuigenverklaringen en concludeert dat de verklaring van de partijgetuige, [appellant], niet voldoende is om aan te tonen dat de constructeur toestemming heeft gegeven voor de gewijzigde constructie. De verklaringen van andere getuigen ondersteunen de stelling van de opdrachtgever niet. Het hof bevestigt dat de constructeur niet tekort is geschoten in de nakoming van de aan hem verstrekte opdracht. De grieven van de appellant slagen niet, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.786/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 172345 / HA ZA 10-788)
arrest van de eerste kamer van 17 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.E.M. Klostermann, kantoorhoudend te Zwolle, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. A.M. Klunne, kantoorhoudend te Rotterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 augustus 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft op 11 november 2014 een memorie na enquête, met een productie, genomen.
1.2
[geïntimeerde] heeft op 23 december 2014 een antwoordmemorie na enquête, met producties, genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.2
Het hof heeft bij tussenarrest van 10 december 2013 [appellant] toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt:
- dat [appellant] [X] in het gezelschap van [Y] heeft aangetroffen op de bouwplaats op de eerstvolgende vrijdagmiddag na het staken van de werkzaamheden door [aannemer];
- dat [X] bij die gelegenheid, dan wel enige tijd daarvoor [bedrijfsnaam] en/of [aannemer] heeft geadviseerd over de gewijzigde uitvoering van de balkenconstructie onder de vloer met behulp van klossen;
- in het geval [X] heeft geadviseerd, wat het advies inhield.
2.3
Het hof stelt vast dat waar in het eerste onderdeel van de bewijsopdracht de naam [Y] is vermeld [uitvoerder]. [uitvoerder] is bedoeld. Dat blijkt uit rechtsoverweging 3.20 van het tussenarrest van 10 december 2013, waar het standpunt van [appellant] is verwoord dat heeft geleid tot het verstrekken van de onderhavige bewijsopdracht. Deze kennelijke vergissing is voorafgaand aan de getuigenverhoren met partijen besproken en bij de verhoren is er telkens vanuit gegaan dat de bewijsopdracht luidt dat [appellant] [X] in het gezelschap van [uitvoerder] heeft aangetroffen op de bouwplaats op de eerstvolgende vrijdagmiddag na het staken van de werkzaamheden door [aannemer].
2.4
[appellant] heeft voorafgaand aan het getuigenverhoor op 24 februari 2014 een akte genomen, waarbij hij door hem opgemaakte verslagen van door hem en zijn echtgenote met [Y] en [Z], destijds mede-eigenaar van [bedrijfsnaam] Architecten (verder [bedrijfsnaam]), gevoerde gesprekken in het geding heeft gebracht, evenals een brief van [Z] namens [bedrijfsnaam] van 5 september 2007, met het oogmerk die producties enerzijds te gebruiken als schriftelijk bewijs en anderzijds als leidraad voor het getuigenverhoor. Tijdens het verhoor van [Y] als getuige heeft mr. Klostermann te kennen gegeven dat op het verslag betreffende het gesprek met [Y] in deze procedure geen beroep meer wordt gedaan. Het hof zal dit verslag dan ook buiten beschouwing laten. Op de beide andere producties zal hierna nog worden teruggekomen.
2.5
Bij akte van 2 april 2014 heeft [appellant] vijftien producties in het geding gebracht die mede strekken ter voldoening aan de bewijsopdracht. Ook deze producties zullen hierna worden besproken.
2.6
Bij memorie na enquête heeft [appellant] het hof verzocht terug te komen op rechtsoverweging 3.22 van het arrest van 10 december 2013. Voor de overzichtelijkheid zal het hof die overweging hier citeren:
"3.22 Naar het oordeel van het hof kan de enkele bevestiging door [X] van de vraag van [Y] of de versteviging van de balken onder de vloer ook met toepassing van klossen zou kunnen worden uitgevoerd niet leiden tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de haar verstrekte opdracht.
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] in overeenstemming met de haar verstrekte opdracht goedgekeurde berekeningen en tekeningen had gemaakt voor de versteviging van de balkenconstructie onder de vloer en daarmee op dat moment de opdracht had uitgevoerd. [X] heeft de vraag van [Y] redelijkerwijs kunnen opvatten als het eenvoudig inwinnen van inlichtingen over de vraag of de constructie ook anders zou kunnen worden uitgevoerd en hij heeft kunnen volstaan met een simpel antwoord daarop. [X] heeft uit de vraag van [Y] niet behoeven te begrijpen dat het hier een nader verzoek om advies, dan wel een aanvulling op de opdracht betrof. Evenmin heeft [geïntimeerde] er redelijkerwijs op bedacht hoeven te zijn dat [aannemer] meteen over zou gaan tot het op deze wijze uitvoeren van de constructie zonder te beschikken over nadere berekeningen en tekeningen van [geïntimeerde] als constructeur."
Naar de opvatting van [appellant] doet dit oordeel van het hof hem in de aan de orde zijnde context geen recht. Volgens hem mag van een constructeur, wiens taak het is om in het belang van de opdrachtgever te waken voor een goede en deugdelijke constructie, worden verwacht dat hij in een geval als het onderhavige actief optreedt en opkomt voor de belangen van zijn opdrachtgever als hij een vraag krijgt over de mogelijkheid van een ander ontwerp, omdat door de aannemer gesteld wordt dat het aangereikte ontwerp niet uitvoerbaar is.
2.7
Het hof stelt voorop dat het in beginsel gebonden is aan de door hem in het tussenarrest gegeven eindbeslissingen. Deze gebondenheid heeft een – uit het oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen – op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, LJN AG4805). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat de partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC2800 en HR 26-11-2010, ECLI:NL:HR:BN8521).
2.8
Aangezien een aantal feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het oordeel van het hof als verwoord in rechtsoverweging 3.22 van het arrest van 10 december 2013 mede aan de orde zijn geweest bij verschillende getuigenverhoren, zal het hof eerst overgaan tot bespreking van de getuigenverhoren en zijn oordeel met betrekking tot het verzoek van [appellant] opschorten tot na de bespreking daarvan.
2.9
Bij de waardering van de verschillende getuigenverklaringen stelt het hof voorop dat de verklaring van [appellant] moet worden aangemerkt als de verklaring van een partijgetuige ter zake waarvan in artikel 164 lid 2 Rv is bepaald dat deze verklaring omtrent de door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring van [appellant] strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
2.1
Met betrekking tot het eerste onderdeel van de bewijsopdracht, namelijk dat [appellant] [X] in het gezelschap van [uitvoerder] heeft aangetroffen op de bouwplaats op de eerstvolgende vrijdagmiddag na het staken van de werkzaamheden door [aannemer], overweegt het hof het volgende.
2.11
Of de bouw stilgelegd is geweest is niet duidelijk geworden. [appellant] en [uitvoerder] hebben verklaard dat de bouw stil heeft gelegen. Volgens [mede eigenaar], [Y] en [aannemer] heeft de bouw niet stilgelegen, omdat al in voorbereiding op de werkzaamheden aan de verdiepingsvloer de oplossing met de klossen was besproken. Wat daar ook van zij, alleen [appellant] heeft verklaard dat hij op een vrijdagmiddag op de bouwplaats een gesprek heeft gevoerd met [uitvoerder], waar op een gegeven moment ook [X] aan heeft deelgenomen. [uitvoerder] heeft desgevraagd verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij op een vrijdagmiddag met [appellant] over de klossenconstructie heeft gesproken, maar dat het anderzijds ook niet is uitgesloten. Hij kan zich echter niet herinneren dat [X] op die middag een kijkje is komen nemen en dat zij toen met zijn drieën verder zouden hebben gesproken.
"Er gaat bij mij geen enkel lampje branden, ik herinner mij daar niets van."aldus [uitvoerder].
[X] heeft ter zake verklaard:
"U vraagt mij of ik wel eens op de bouwplaats ging kijken. Zoals gezegd ben ik eind april 2004 voor het laatst op de bouwplaats geweest. Ik ben uit eigen beweging niet op de bouw geweest. (…) U houdt mij voor dat de heer [appellant] heeft verklaard dat hij op een vrijdagmiddag mij heeft aangetroffen op de bouwplaats samen met [uitvoerder]. Die vrijdagmiddag ben ik niet op de bouwplaats geweest. Dat zou in week 32 moeten zijn geweest, en in die week was ik met vakantie in Italië. Ik kan dat onderbouwen met urenverantwoordingslijsten en eventueel vakantiefoto’s."
Naar het oordeel van het hof is [appellant], wiens verklaring op dit punt niet door ander bewijs wordt ondersteund, dan ook niet geslaagd in het eerste onderdeel van de bewijsopdracht.
2.12
Ten aanzien van het tweede en het derde onderdeel van de bewijsopdracht, de vraag of [X] bij die gelegenheid, dan wel enige tijd daarvoor [bedrijfsnaam] en/of [aannemer] heeft geadviseerd over de gewijzigde uitvoering van de balkenconstructie onder de vloer met behulp van klossen en zo ja, wat dat advies inhield, overweegt het hof het volgende.
2.13
Vooropgesteld wordt dat ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden aan het pand van [appellant] [bedrijfsnaam] nog niet was overgenomen door [bedrijfsnaam] en dat alle getuigen hebben gesproken over [bedrijfsnaam]. In navolging daarvan zal het hof ter voorkoming van spraakverwarring ook verder spreken over [bedrijfsnaam] in plaats van [bedrijfsnaam].
2.14
Aan de verklaring van [appellant] dat [X] op de hiervoor bedoelde vrijdagmiddag tegenover hem desgevraagd heeft bevestigd dat hij het eens was met de uitvoering van de klossenconstructie moet worden voorbij gegaan, omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] [X] op die bewuste vrijdagmiddag heeft gesproken.
2.15
Uit de verklaringen van [mede eigenaar], [Z], [Y], [uitvoerder] en [aannemer] blijkt dat bij de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden aan het pand van [appellant] [bedrijfsnaam] de directie voerde, waarbij feitelijk [Y] namens [bedrijfsnaam] optrad als projectleider en het vaste aanspreekpunt was voor de medewerkers van het Bouwbedrijf [aannemer], waaronder met name de uitvoerder/werkvoorbereider [uitvoerder]. Verder blijkt uit de verschillende verklaringen dat er voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer contact is geweest tussen [uitvoerder], [Y] en [X] waarbij over de toepassing van de klossenconstructie is gesproken. Alleen deze drie personen hebben daarover uit eigen wetenschap kunnen verklaren. Alle andere getuigen zijn daar niet direct bij betrokken geweest en hebben hun informatie van één van de drie genoemde personen verkregen.
2.16
[Y] heeft als getuige verklaard:
"Op een gegeven moment werd ik gebeld door dhr. [uitvoerder], hij was uitvoerder bij de aannemer Bouwbedrijf [aannemer]. In de werkvoorbereiding was hij er tegenaan gelopen dat het ontwerp voor de constructie van de eerste verdiepingsvloer technisch moeilijk tot niet uitvoerbaar was. Daarop ben ik naar de bouw gegaan en heb ik gekeken wat er aan de hand was. Op dat moment heb ik gesproken met dhr. [uitvoerder] en dhr. [voorman], een meewerkend voorman van Bouwbedrijf [aannemer]. De bestaande vloer boog door in twee richtingen en het was de uitdrukkelijke wens van de opdrachtgever om een vlakke vloer te krijgen. De aannemer stelde voor om een balkenconstructie met klossen aan te brengen in plaats van de door de constructeur voorgeschreven in twee richtingen geschaafde balken. Ik heb ter plaatse telefonisch contact opgenomen met de constructeur in de persoon van dhr. [X] en hem het voorstel van [uitvoerder] voorgelegd om een constructie met behulp van klossen aan te brengen. Ik heb hem gevraagd of het voorstel van de aannemer toereikend was om een goede constructie te garanderen. Zijn antwoord was dat het een veelvuldig beproefde methode betrof, maar dat die wel aan een aantal voorwaarden was verbonden. De koppeling tussen de nieuwe balklaag, de klossen, de oude vloer en de oude balklaag moest goed worden doorgelijmd en goed worden doorgeschroefd met voldoende lange schroeven. Ik weet niet of [X] op dat moment deze oplossing heeft doorgerekend. Ik kan mij niet exact herinneren hoelang het telefoongesprek met [X] heeft geduurd, een kwartier of een half uur misschien. Daarna heb ik met dhr. [uitvoerder] besproken dat de constructie met de klossen een voorstel voor een oplossing zou kunnen zijn. In het algemeen gaat de aannemer het dan verder uitwerken met de constructeur, zoals welke klossen moeten worden gebruikt, welke afstand moet worden aangehouden tussen de klossen, welke schroeven en welke lijm moeten worden gebruikt. Of er contact is geweest tussen de aannemer en de constructeur is mij niet bekend. Daarna is verder gegaan met de bouwwerkzaamheden en is de eerste verdiepingsvloer uitgevoerd met behulp van klossen (…) U vraagt mij wie de beslissing heeft genomen om de constructie met de klossen uit te voeren. Als de constructeur zegt: het is een beproefde methode, dan is op dat moment in feite de beslissing genomen. Ik ging er vanuit dat het voor [X] op dat moment duidelijk was dat hij daarmee groen licht gaf voor de constructie met de klossen, ook al zou er nog overleg met de aannemer moeten plaatsvinden over de exacte uitvoering. Er is alleen telefonisch contact geweest tussen mij en [X]."
2.17
[uitvoerder] heeft als getuige verklaard:
"Ik werkte destijds vanuit het kantoor van [aannemer] in [vestigingsplaats] en was gemiddeld 2 à 3 keer per week op de bouw aanwezig om de voortgang te bekijken, problemen op te lossen en te beoordelen welk materiaal besteld moest worden. (…) Het ontwerp zoals dat was getekend door de architect en berekend door de constructeur was bijna niet uitvoerbaar. Het voorstel van de architect en de constructeur was om een balklaag op de bestaande balklaag aan te brengen en dan deze door te schroeven. De nieuw aan te brengen balk zou de vorm van het eerder beschreven wasbord moeten volgen. Waarschijnlijk hebben toen de timmerlieden van [aannemer] een alternatief voorstel bedacht. Dit voorstel kwam er op neer om de vloer stukje voor stukje te verhogen met opvulstukken van verschillende dikte. De constructie zou dan worden als volgt; oude balk, bestaande vloerdelen, opvulstukken, nieuwe balk. Dat wordt in de praktijk een samengestelde ligger genoemd. (…) Het voorstel van de zijde van [aannemer] om het op deze manier op te lossen is gedeeld met de architect. De architect heeft op zijn beurt waarschijnlijk overlegd met de constructeur. Daar is goedkeuring op gekomen en vervolgens is het werk zo uitgevoerd. Bij de architect [bedrijfsnaam] hadden twee mensen de leiding waar wij contact mee hadden, een mevrouw waarvan ik mij de naam niet herinner en de heer [Y]. [aannemer] en ik hebben over de oplossing met de opvulstukken contact gehad met [Y]. Ik ga ervan uit dat [Y] dat verder heeft onderzocht. [Y] is op de bouw komen kijken, hij kwam als toezichthouder regelmatig op de bouw. [Y] heeft toestemming gegeven de vloer op de door [aannemer] voorgestelde wijze uit te voeren. Volgens mij heeft [Y] daarbij een paar aanwijzingen gegeven. Ik meen dat de lengte van de vulstukken, ook wel klossen genoemd, 30 cm moest zijn, dat PU lijm gebruikt moest worden en dat schroeven een bepaalde lengte moesten hebben. Of [Y] die aanwijzingen zelf heeft bedacht weet ik niet, waarschijnlijk niet want hij is geen constructeur. (…) Ik kan mij niet herinneren dat ik of iemand anders van bouwbedrijf [aannemer] specifiek over dit onderwerp contact heb gehad met de constructeur. (…) U houdt mij voor dat [Y] als getuige heeft verklaard dat hij op de bouw heeft gebeld met [X] en dat die heeft aangegeven dat de klossenconstructie een oplossing zou kunnen zijn, mits aan een aantal voorwaarden zou worden voldaan. Ik kan mij niet herinneren of ik al dan niet aanwezig ben geweest bij het telefoongesprek dat [Y] volgens zijn verklaring met [X] heeft gevoerd. U houdt mij voor dat [Y] verder heeft verklaard dat hij ervan uit is gegaan dat [aannemer] vervolgens contact zou opnemen met de constructeur om de klossenconstructie verder uit te werken. Die verklaring zegt mij niets. Mij is niet meegedeeld dat ik moest bellen met de constructeur. Dat was ook niet de gebruikelijke gang van zaken, [bedrijfsnaam] was voor ons de informatiebron."
2.18
[X] heeft als getuige verklaard:
"U vraagt mij hoe de gang van zaken is geweest rond de verbouwing van de eerste verdiepingsvloer. In de bestektekening en de bijbehorende berekeningen is voor de eerste verdiepingsvloer de volgende constructie gekozen. De bestaande balklaag zou blijven liggen. De daarop aanwezige houten vloer zou worden verwijderd. Op de oude balklaag zou een nieuwe constructie worden aangebracht, bestaande allereerst uit vloerplanken die in feite het plafond van de begaande grond vormden, vervolgens een multiplex-plaat en op de multiplex-plaat ter plaatse van de bestaande balklaag een nieuwe regel toevoegen en op de nieuwe regel een dubbele underlayment. Met een regel bedoel ik een balk, in dit geval een balk gemaakt op de maat van de oude balken, met andere woorden gecontramald.
In de bestektekening is aangegeven dat de constructie moest worden verlijmd en met schroeven moest worden vastgezet. De soort lijm en de soort en maat van de schroeven is door de architect bepaald in het bestek.
De restauratie van de woning van de familie [appellant] is in april 2004 begonnen. (…) Op een zeker moment kreeg ik een telefoontje van [Y], een medewerker van het architectenbureau [bedrijfsnaam]. Waar hij zich op dat moment bevond weet ik niet, het was een kort telefoontje. Voor mij was het een informatief telefoontje. Wat ik mij ervan kan herinneren zal [Y] verteld hebben wat er speelde met betrekking tot de renovatie van de eerste verdiepingsvloer en heeft hij toen gevraagd: kan het met klossen? Ik heb toen met ja geantwoord. Verder is er inhoudelijk niet over gesproken. Het was puur informatief. Het gebeurde wel vaker dat een vloerconstructie met behulp van klossen werd uitgevoerd. Er is op dat moment niet door mij gerekend aan de constructie met klossen. Of er opnieuw gerekend moet worden hangt af van de wijze waarop de architect en de aannemer van plan zijn de constructie met klossen uit te voeren. Pas na berekening blijkt of het kan. [Y] heeft mij niet verteld hoe hij het verder wilde gaan uitvoeren. Er is niet inhoudelijk over gesproken. Het voorstel om de constructie met behulp van klossen uit te voeren zal waarschijnlijk door de aannemer bedacht zijn. Tijdens het telefoongesprek had ik niet het idee dat ze meteen met klossen verder zouden gaan.
(…)
U houdt mij nu een aantal passages uit de getuigenverklaring van [Y] voor. (…)
Naar aanleiding van de bestektekening heb ik in de eerste fase met hem(hof: [Y])
overlegd dat er goed gekoppeld moest worden met verlijming en voldoende lange schroeven. Dit is niet aan de orde geweest tijdens het telefoongesprek dat ik met hem heb gevoerd. Naar mijn idee heeft hij twee zaken aan elkaar gekoppeld.
(…)
Mijn reactie hierop is dat ik wel ja kan hebben gezegd naar aanleiding van de vraag van [Y] of het met klossen kon, maar het was een puur informatieve vraag in mijn beleving. Het was geen uitgemaakte zaak in de zin van ‘dat wordt hem’. Hij had mij ook geen enkel detail over de uitvoering gegeven.
(…)
Mijn reactie hierop is dat er niet is gesproken over de afstand tussen de klossen. Tijdens of kort na het telefoongesprek met [Y] heb ik geen berekeningen van de constructie met klossen gemaakt. Dat was ook niet mogelijk want ik wist niet wat er in werkelijkheid uitgevoerd zou gaan worden.
(…)
De vloer is op enig moment open gemaakt in 2006. Pas op dat moment bleek mij dat de constructie niet was uitgevoerd zoals was opgenomen in de bestektekening, maar dat er klossen waren toegepast. Dat was nooit ergens vastgelegd. In de bouwverslagen is met geen woord gerept over de toepassing van de constructie met klossen."
2.19
[mede eigenaar], destijds mede-eigenaar van [bedrijfsnaam] Architecten heeft als getuige verklaard:
"Ik kan mij niet herinneren dat ik destijds contact heb gehad met dhr. [X]. [bedrijfsnaam] was inderdaad belast met de directievoering en dhr. [Y] heeft de verslagen van de bouwvergadering gemaakt. Misschien met uitzondering van één of twee keer dat de tekenaar het verslag heeft gemaakt. Wat ik nog heb aan verslagen heb ik doorgelezen, maar ik heb geen verslag gezien waarin de klosjes-oplossing is besproken. Ik beschik nog wel over alle verslagen van de bouwvergaderingen, maar niet over de verslagen van de werkbesprekingen. Daarvan heb ik er één teruggevonden. In de verslagen van de bouwvergadering en in het verslag van de werkbespreking heb ik niets gezien over de klosjes-oplossing. Ik heb mij in het geheel niet beziggehouden met de klosjes-oplossing. Dat moet de aannemer opnemen met de constructeur. Ik heb geen stukken kunnen vinden waaruit blijkt dat de constructeur aan de klosjes-oplossing heeft gerekend."
2.2
Uit de verklaringen van [Y] en [uitvoerder] maakt het hof op dat [Y] naar aanleiding van vragen van [uitvoerder] heeft gebeld met [X] met de vraag of het mogelijk was bij de restauratie van de eerste verdiepingsvloer te werken met een constructie van klossen in plaats van 'gecontramalde' balken. In dat telefoongesprek heeft [X] die vraag bevestigend beantwoord en gezegd dat het onder voorwaarden kan. Die voorwaarden zijn op dat moment niet nader besproken en uitgewerkt, zodat [X] die het telefoontje als zuiver informatief heeft opgevat er ook vanuit mocht gaan dat het een informatieve vraag betrof met een algemeen karakter en dat hem bij de keuze voor deze oplossing om nadere berekeningen zou worden gevraagd. Ook [Y] is daar kennelijk vanuit gegaan gezien zijn verklaring dat hij met [uitvoerder] heeft besproken dat de constructie met de klossen een voorstel voor een oplossing zou kunnen zijn. Daarbij is [Y] er verder vanuit gegaan dat de aannemer een en ander zou uitwerken met de constructeur, zoals ook [mede eigenaar] heeft verklaard dat het een kwestie is tussen de aannemer en de constructeur. [Y] heeft niet geverifieerd of er contact is geweest tussen de aannemer en de constructeur. Uit de verklaring van [uitvoerder] blijkt dat een dergelijk contact er niet is geweest. Volgens hem heeft [Y] toestemming gegeven voor de constructie met de klossen. Deze verklaring van [uitvoerder] wordt ondersteund door de verklaring van [aannemer] dat alles via [Y] liep en dat het niet gebruikelijk was dat zij als bouwbedrijf contact opnamen met de constructeur.
Op grond van deze verklaringen, mede bezien in hun onderlinge samenhang, komt het hof tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [X] aan [bedrijfsnaam] dan wel Bouwbedrijf [aannemer] heeft geadviseerd klossen te gebruiken in plaats van een gecontramalde balk, laat staan onvoorwaardelijk toestemming heeft gegeven voor het toepassen van de klossenconstructie. Zijn bemoeienis is beperkt gebleven tot een algemeen antwoord op een in het algemeen gestelde, informatieve vraag.
2.21
Het hof zal thans beoordelen of daar anders over moet worden geoordeeld in het licht van de producties 1 tot en met 15 die [appellant] heeft overgelegd bij akte van 2 april 2014.
2.22
Productie 1, een faxbericht van [X] aan [Y] van 22 april 2004, heeft betrekking op een tijdelijke stabiliteitsvoorziening in de kapconstructie.
Productie 2, een faxbericht van [X] aan [Y] van 28 april 2004, gaat over de opvang van een kolom en de bevestiging daarvan aan enkele spanten.
Productie 3 is een klein onderdeel van een tekening van [geïntimeerde] van 29 april 2004, waarvan de betekenis in het kader van deze procedure niet duidelijk is.
Productie 4 betreft een e-mail van [Y] aan [uitvoerder] van 26 juli 2004 inzake de planning van de werkzaamheden.
Productie 5 is een faxbericht van [X] aan [Q] van [bedrijfsnaam] Architecten van 30 september 2004 inzake de wapening in de betonbalk ter plaatse van de keldertrap opgang.
Productie 6,
"Controle opleveringspunten fam. [appellant] d.d 21-4-2005"bevat een passage getiteld
"Algemeen. Constructie verdiepingsvloer". Hierin is geconstateerd dat op de eerste verdieping de vloerplaten op enkele plaatsen iets opbollen en dat [geïntimeerde] onderzoek doet naar de oorzaak.
2.23
Het hof stelt vast dat, zoals [appellant] heeft gesteld, uit de producties 1, 2, 5 en 6 weliswaar blijkt dat [geïntimeerde] op een aantal tijdstippen (kennelijk op verzoek van [bedrijfsnaam]) bemoeienis heeft gehad met de restauratiewerkzaamheden, maar aan geen van de hiervoor onder 1 tot en met 6 weergegeven producties kan enig bewijs worden ontleend in het kader van de aan [appellant] verstrekte bewijsopdracht.
2.24
De notitie van 2 mei 2005 (productie 7 bij akte van 2 april 2014 en productie 1 bij memorie na enquête) is van de hand van [aannemer], zo is door hem als getuige bevestigd. Het gaat om aantekeningen van hem van gesprekken met [uitvoerder] (weergegeven in blauw) en[voorman], voorman bij [aannemer] (weergegeven in rood) Deze aantekeningen hebben betrekking op het verlijmen en verschroeven van de verdiepingsvloer en op het uitvlakken van de vloer ter hoogte van de badkamer. De vermelding
"Door [X] gecontroleerd i.h.w."betekent volgens getuige [aannemer] dat [X] de vloer heeft gezien. Of [X] de vloer tijdens de uitvoering van het werk heeft gezien, weet [aannemer] niet. Naar het oordeel van het hof komt aan deze notitie in het kader van de bewijsvoering geen betekenis toe. Nog daargelaten dat [X] als getuige heeft ontkend dat hij op de bouwplaats is geweest om een en ander in het werk te controleren, blijkt uit de aantekeningen van [aannemer] niet dat [X] de oplossing met de klossen heeft geadviseerd. Integendeel, volgens de getuigenverklaringen van [uitvoerder] en [aannemer] is er zelfs in het geheel geen contact geweest met de constructeur.
2.25
Uit productie 8, de brief van Bouwbedrijf [aannemer] van 2 mei 2005 aan [bedrijfsnaam], kan evenmin worden afgeleid dat [X] toestemming heeft gegeven voor de klossenconstructie. Daaruit blijkt slechts dat er met [X] voor aanvang van de werkzaamheden contact is geweest over de bij het aanbrengen van de balklagen en de underlaymentplaten toe te passen lijm en schroeven, omdat in het bestek was opgenomen dat deze onderdelen dienden te worden verlijmd en verschroefd. Verder heeft [aannemer] als getuige ter zake van deze brief verklaard:
"Verder moeten er twee dingen uit elkaar worden gehouden. Het kantelen van de regels ter hoogte van de badkamervloer enerzijds en de constructie met de klossen anderzijds. Zoals ik van [uitvoerder] heb begrepen is de aanpassing van de vloer ter hoogte van de badkamer door het verjongen van de regels ter plaatste met [X] besproken. [uitvoerder] heeft tegenover mij verklaard dat hij de constructie met de klossen met [Y] heeft afgehandeld."
Derhalve komt aan de brief van 2 mei 2005 geen betekenis toe in het kader van de bewijslevering.
2.26
Productie 9, een handgeschreven gespreksverslag opgesteld door [aannemer] op 4 mei 2005, leidt in het licht van de zojuist aangehaalde passage uit de getuigenverklaring van [aannemer] evenmin tot een ander oordeel.
2.27
Aan een gespreksverslag van de hand van [aannemer] van 27 juni 2005 (productie 10) kan ook niet worden ontleend dat [X] akkoord is gegaan met het aanbrengen van de klossenconstructie. [aannemer] heeft als getuige verklaard dat de tekst achter de eerste asterisk van dit verslag niet meer is dan
"een constatering van de wijze waarop het werk is uitgevoerd."
2.28
Ter zake van productie 11, een handgeschreven gespreksverslag van [aannemer] van 1 juli 2005, geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van productie 9.
2.29
Het hof zal voorts gezien de getuigenverklaringen van [Y], [uitvoerder] en [X] voorbij gaan aan productie 12, een brief van het bureau [bureau] van 12 februari 2008, waarin verslag wordt gedaan van een bespreking op 5 juli 2007. Bovendien is het geenszins uitgesloten dat ook in de tekst bij het vierde bolletje waar door [appellant] naar is verwezen, geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de aanpassingen van de vloer ter hoogte van de badkamer en de constructie met de klossen.
2.3
Productie 13, een e-mail van [aannemer] aan zijn toenmalige advocaat van 6 november 2008, gaat over de beweerde bemoeienis van [geïntimeerde] met de aanpassing van de vloer ter hoogte van de badkamer en niet over de constructie met de klossen.
2.31
Productie 14 betreft de incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord in de vrijwaringszaak tussen [geïntimeerde] en [aannemer]. [appellant] heeft in het bijzonder de aandacht gevestigd op onderdeel 10 van deze conclusie. Op grond van de getuigenverklaringen van [X] en [directeur] moet er vanuit worden gegaan dat [X] eerst nadat de vloer was opengemaakt en was gebleken dat klossen waren toegepast in plaats van de in het bestek voorgeschreven gecontramalde balken, berekeningen heeft gemaakt met betrekking tot de veiligheid van de klossenconstructie. [directeur], destijds directeur bij [geïntimeerde], heeft als getuige ter zake verklaard:
"In 2010 hebben [X] en de tweede constructeur een naberekening van de sterkte van de vloer gemaakt. De procedure bij de rechtbank liep toen al.
Ik hoor mr. Klunne vragen of zich in het dossier van [geïntimeerde] een berekening bevindt van de constructie met de klossen. Nee, in het dossier zit alleen een naberekening uit 2010. In 2004 is niet gerekend. Na het telefoontje is er geen contact meer geweest met architect of aannemer over de klossenoplossing."
Het hof zal daarom voorbij gaan aan de inhoud van onderdeel 10 van genoemde conclusie.
2.32
Productie 15, de door [appellant] aangehaalde passage uit de
"Opstelling verloop beslissingen vloer"van de hand van [aannemer] die betrekking heeft op 26 april 2005 draagt naar het oordeel van het hof evenmin bij aan de bewijslevering. [aannemer] heeft desgevraagd verklaard dat hij destijds niet bij deze kwestie betrokken is geweest en dat het gaat om een invulling van de feiten achteraf. Bij de getuigenverhoren van [Y], [uitvoerder] en [X] is de door [aannemer] geschetste gang van zaken niet bevestigd.
2.33
Het hof zal thans ingaan op het door [appellant] overgelegde verslag van het gesprek dat hij en zijn echtgenote op 13 november 2013 met [Z] hebben gevoerd. Vastgesteld moet worden dat de in het gespreksverslag weergegeven gang van zaken niet overeenstemt met de gang van zaken zoals die onder ede door [Y], [uitvoerder], [X], [mede eigenaar] en [directeur] als getuigen is geschetst. Daar komt bij dat [Z] als getuige heeft verklaard dat hij niet direct berokken is geweest bij de gang van zaken rond de restauratie van de eerste verdiepingsvloer en alles uit de tweede hand heeft vernomen. Zo heeft hij verklaard:
"Maar ik weet het niet zeker, ik was er niet bij. Ik heb nooit een berekening onder ogen gehad."
2.34
Met betrekking tot de brief van [Z] namens [bedrijfsnaam] aan [appellant] van 5 september 2007 overweegt het hof dat [Z] als getuige heeft verklaard dat hij niet weet of [X] voorafgaande aan de toepassing van de klossenconstructie, dan wel achteraf heeft beoordeeld dat hij achter de gekozen oplossing stond. Gelet op de verklaringen van [X] en [directeur] dat [X] eerst nadat in 2006 was gebleken dat klossen waren toegepast een berekening heeft gemaakt uitgaande van de klossenconstructie kan naar het oordeel van het hof aan de desbetreffende passage uit de brief onder 1 geen betekenis worden toegekend.
De passage in de brief waarin wordt gesteld dat omtrent het ondervullen van de houten balken contact is geweest met de constructeur is als zodanig juist. Dat contact is echter beperkt gebleven tot het ene hiervoor besproken telefoongesprek tussen [Y] en [X].
2.35
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de producties 1 tot en met 15 bij de akte van 2 april 2014, het gespreksverslag van 13 november 2013 en de brief van [Z] van 5 september 2007 komt het hof tot de conclusie dat deze stukken noch afzonderlijk, noch bezien in hun onderlinge samenhang leiden tot een ander oordeel omtrent de vraag of [appellant] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs dan het oordeel dat hiervoor is gegeven op basis van de verschillende getuigenverklaringen.
Derhalve is [appellant] niet geslaagd in het bewijs dat [X] voorafgaande aan de restauratie [bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam]) en/of Bouwbedrijf [aannemer] heeft geadviseerd over de gewijzigde uitvoering van de balkenconstructie onder de vloer met behulp van klossen.
2.36
Gegeven de uitkomst van de getuigenverhoren en de in rechtsoverweging 3.23 van het tussenarrest van 10 december 2013 weergegeven beperkte opdracht aan [geïntimeerde] gedurende de uitvoeringsfase ziet het hof geen aanleiding terug te komen op zijn hiervoor weergegeven rechtsoverweging 3.22 uit het tussenarrest van 10 december 2013.
2.37
Derhalve moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de aan haar op 8 januari 2004 door [appellant] verstrekte opdracht.
Slotsom
2.38
De grieven slagen niet zodat het bestreden vonnis van 14 september 2011 dient te worden bekrachtigd.
2.39
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 4.546,- aan verschotten (€ 4.501,- aan griffierecht en € 45,- taxe getuige) en € 16.315,- (5 punten, tarief VI, € 3.263,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met het nasalaris en de wettelijke rente zoals nader in het dictum bepaald.
Daarnaast zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 894,- ( 1 punt, tarief II, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 14 september 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 4.546,- voor verschotten en € 17.209,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met € 131,00 voor nasalaris van de advocaat, en indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden nogmaals € 68,00 voor nasalaris van de advocaat en tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest, voor zover het de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. M.W. Zandbergen en mr. H.M. Fahner en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 maart 2015 in bijzijn van de griffier.