In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2013, waarin appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaren tegen de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die door de kentekenhouders van drie auto’s was voldaan. Appellant, die een onderneming drijft die zich bezighoudt met de import van auto’s, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de bpm door de kentekenhouders, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing. In hoger beroep stelt appellant dat de inspecteur ten onrechte zijn bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelt dat appellant niet gerechtigd was om bezwaar in te stellen, omdat hij de bpm niet op aangifte heeft voldaan. De kentekenhouders zijn de belastingplichtigen en hebben zelf de bpm betaald. Het hof wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant geen recht had om bezwaar te maken. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.