Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een akte na comparitie tevens akte overlegging producties genomen, waaraan producties zijn gehecht van de zijde van [appellant];
- een antwoordmemorie na comparitie tevens akte overlegging productie (met één productie) van de zijde van [geïntimeerde];
- een akte uitlating productie van de zijde van [appellant].
2.De verdere beoordeling
a. De door [appellant] met [X] gesloten garantie-overeenkomst betrof de kosten van het uitgeven van een door [geïntimeerde] geschreven boek over de familie van [appellant]. Dat [appellant] weinig belang hechtte aan de totstandkoming van dat boek acht het hof niet geloofwaardig. Allereerst heeft [geïntimeerde], onweersproken door
[appellant], gesteld dat [geïntimeerde] ten behoeve van de totstandkoming van het boek een reis naar de Verenigde Staten heeft gemaakt om daar te overleggen met een Amerikaanse onderzoeker die was ingeschakeld ten behoeve van het boek. Vervolgens heeft de toenmalige advocaat van [appellant] in een brief van 23 augustus 2007 aan [geïntimeerde] geschreven dat zijn cliënt en diens broer [Y] [geïntimeerde] vrijwaren voor financiële verplichtingen die mochten voortvloeien uit het bezwaar dat sommige familieleden hadden tegen hun vermelding in het boek. Deze beide omstandigheden wijzen er op dat
b. Het staat vast dat [appellant], net als zijn broer [Y], al (ruim) voor het aangaan van de overeenkomst met [X] onderzoekskosten ten behoeve van het boek voor zijn rekening heeft genomen. In een brief van 14 juli 2005 aan [appellant en Y] naar aanleiding van een gesprek van 5 juli 2005 bedankt [geïntimeerde] de beide broers [appellant en Y] voor hun financiële medewerking aan het boek. Hij geeft in de brief aan dat hij met deze financiële hulp een beroeps-genealoog in [plaats] zal inschakelen en genealogisch hulp in het buitenland - hij verwijst daartoe naar de Verenigde Staten - kan laten verrichten. [appellant] heeft weliswaar de ontvangst van de brief bestreden - de brief zou naar het adres van [Y] zijn verstuurd -, maar hij heeft niet weersproken dat de brief is verstuurd.
Uit de brief volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] er vanuit ging dat de broers hem geen geld leenden, maar (om niet) financiële middelen ter beschikking stelden om het werk aan het boek te kunnen doen.
c. [Y] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, die door hem bij gelegenheid van de comparitie van partijen is bevestigd. In deze verklaring heeft hij aangegeven dat hij en [appellant] de onderzoekskosten ten behoeve van het boek voor hun rekening zouden nemen. Deze verklaring sluit aan bij de aangehaalde brief van
d. Gelet op hetgeen hiervoor onder a tot en met c is overwogen, heeft [appellant] zijn stelling dat hij het met de onderzoekskosten gemoeide bedrag aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend, onvoldoende onderbouwd. Anders dan [appellant] meent, volgt uit de passage in de garantstellingsverklaring dat 20% van de meeropbrengst van de verkoop van de boeken toekomt aan [appellant] “
in verband met de door hem voorgeschoten bedragen gedurende het onderzoek” niet dat [appellant] deze bedragen heeft uitgeleend aan [geïntimeerde]. Dat [appellant] een bedrag heeft voorgeschoten, betekent niet dat hij dat bedrag heeft uitgeleend. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [X] een door [appellant] aan [geïntimeerde] uitgeleend bedrag dient te voldoen (uit de meeropbrengst van de verkopen van het boek).
e. [appellant] heeft betoogd dat alle afspraken betreffende het boek - de afspraken over de onderzoekskosten en die over de uitgave van het boek - berustten op een overeenkomst van geldlening. Dat ten aanzien van de kosten van uitgave van het boek tussen hem en [geïntimeerde] andere afspraken zijn gemaakt dan ten aanzien van de onderzoekskosten heeft hij niet aangevoerd. Het volgt ook niet uit de door [appellant] bij gelegenheid van de comparitie van partijen afgelegde verklaring en evenmin uit de schriftelijke (en ter comparitie bevestigde) verklaring van [Y]. Integendeel, uit de laatstgenoemde verklaring volgt dat [Y] en [appellant] het exploitatierisico zouden dragen van de uitgave van het boek. Volgens [Y] is het niet de bedoeling geweest en ook nooit ter sprake gekomen dat zij die kosten weer zouden verhalen op
f. Nu het hof, hiervoor onder d., ten aanzien van de onderzoekskosten heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door hem betaalde bedragen aan [geïntimeerde] zijn geleend en uit de eigen stellingen van [appellant] (op dit punt ondersteund door [geïntimeerde] en door [Y]) volgt dat ten aanzien van de kosten van het uitgeven van het boek geen andere afspraken zijn gemaakt, geldt dat [appellant]
ook ten aanzien van deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ze voor zijn rekening heeft genomen op basis van een overeenkomst van geldlening. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat in de correspondentie tussen partijen in 2005 en 2007 en in de garantstellingsverklaring het begrip geldlening niet wordt genoemd en dat ook de vroegere advocaat van [appellant] in zijn correspondentie met [geïntimeerde] niet refereert aan een overeenkomst van geldlening. Pas in december 2011, als hij een andere advocaat heeft,
6:30 BW de schuld van [geïntimeerde] aan [X] (voor de helft) zou hebben voldaan, betekent dat nog niet zonder meer dat hij een regresvordering heeft op [geïntimeerde]. Een en ander is afhankelijk van de onderlinge verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat in de verhouding tussen hem en
(vgl. artikel 7:850 lid 1 BW). Vereist is derhalve dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst met [X] jegens [X] gehouden was de kosten van het uitgeven van het boek te voldoen.