Uitspraak
1.[X 1],
2. [X 2],
3. [X 3],
[X c.s.],
[Y],
[Y],
1.[X 1],
2. [X 2],
3. [X 3],
[X c.s.],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
In de zaak met nummer 200.135.406/01 ("Appel van [X c.s.]")
(…) bij arrest(en):
(…) te vernietigen de vonnissen van de Rechtbank te Groningen d.d. 8 september 2000,
De dagvaarding in hoger beroep alsmede het herstelexploot vermeldt
"[X 2]"als voornaam van [Y], terwijl [Y] in de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven als
"[Y]". Ingevolge artikel 45 lid 3 aanhef en onder b jo. artikel 111 lid 2 jo. 343 Rv brengt dit mee dat de appeldagvaarding nietig is, aldus [X c.s.]
Dat in de appeldagvaarding - naar [Y] bevestigt - een onjuiste voornaam van [Y] wordt vermeld, brengt niet mee dat de dagvaarding nietig moet worden geacht. [X c.s.] hebben kennelijk begrepen tegen welke persoon zij in eerste aanleg en in hoger beroep procederen, te weten [Y], met wie zij hebben gecontracteerd. Van onredelijke benadeling van [X c.s.] in het kader van dit hoger beroep is derhalve geen sprake (artikel 122 lid 2 Rv).
Met betrekking tot de omvang van het appel
3.Ambtshalve voeging
4.Samenhang met "appel [X c.s.] II" (zaaknummer 200.136.201/01)
Met betrekking tot de wijziging van eis (in de oorspronkelijke reconventie) in hoger beroep
6.De feiten
grief Iin het appel van [X c.s.]- het volgende vast.
In de orderbevestiging is onder meer opgenomen:
"Inruil bestaande melkinstallatie 2x7, grupstal leiding plus pomp en opvang excl vakuumleiding, silo en vijzel."
"Op basis van de inspecties kunnen op de vragen van de rechtbank de volgende antwoorden worden
Voldoet de ten processe bedoelde melkstalinstallatie aan de daaraan te stellen eisen,
nietaan de daaraan te stellen eisen van een vlotte (uit)doorloop gezien de beschikbare doorloopopeningen tussen de staanders van de afscheidingshekjes. Minimaal gewenst 70 cm, aanwezig 60-61 cm. Problemen van de doorloop wordt onderstreept door de maten gemeten van een groep koeien. De gemeten schouder-, heup- en buikbreedten zijn groter dan beschikbare ruimten.
Vraag b
Kan als (mede)oorzaak van de gestelde zwellingen en kneuzingen aan de koeien worden
de wachtruimte (tussen de boxen voor de ingang van de melkstal) - als optie A
langdurig verkeerde rantsoenering (zomerrantsoen)?
Wanneer u van mening bent dat de maatvoering van de melkstalinstallatie dan wel de
1. Het geheel weglaten van de staanders en de daaraan bevestigde afscheidingshekjes. Doch
Zijn er overigens nog op- of aanmerkingen die u ter zake van bovengenoemde kwesties als
"
Vraag a.
Door [deskundige 2] wordt verder ingegaan op de standbreedte bij een parallelmelkstal.
te grotestandbreedte problemen
concludeerik nog steeds dat de melkstal niet voldoet aan
Vraag b.
conclusieis dat bij de brede koeien, die zoals uit de eerder uitgevoerde metingen van de
Vraag c.
7.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"
Primair:
Subsidiair:Te verklaren voor recht dat de hiervoor genoemde overeenkomst tussen partijen door dwaling aan de zijde van eiser is totstandgekomen en deze overeenkomst voor vernietigd te verklaren;
"IN RECONVENTIE
[Y] voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 39.362,--, zijnde 20% van de aanneemsom te vermeerderen met contractuele vertragingsrente van 1,25 % per maand te rekenen vanaf de dag van verzending factuur alsmede 15 % incassokosten ten deze bedragende f. 5.904,30,-
IN CONVENTIE EN RECONVENTIE
te veroordelen in de kosten van deze procedure"
Hiervan uitgaande heeft de rechtbank zich afgevraagd in hoeverre in redelijkheid van [Y] gevergd kan worden dat hij - in het licht van een correcte nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst - genoegen moet nemen met de door de deskundige voorgestelde aanpassingen aan de melkinstallatie. In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht of [X c.s.] wisten dan wel behoorden te weten dat de koeien van [Y] MRIJ-koeien waren, althans van een soort die breder was dan de gemiddelde koe.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat ingevolge het deskundigenrapport, de expertise aan de zijde van [X c.s.] en gelet op het feit dat partijen al geruime tijd zaken met elkaar deden, voorshands aannemelijk moet worden geacht dat [X c.s.] wisten dan wel behoorden te weten dat de veestapel van [Y] (grotendeels) uit MRIJ-koeien bestond althans dat zijn koeien breder waren dan de gemiddelde koe, zoals de FH-HF-koeien. De rechtbank heeft [X c.s.] toegelaten tot tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden.
De rechtbank heeft op voorhand reeds overwogen dat ingeval van ontbinding van de overeenkomst rekening moet worden gehouden met het gebruik door [Y] van de melkinstallatie gedurende op dat moment drie jaar.
Voorts heeft de rechtbank op voorhand een aantal van de door [Y] gestelde schadeposten niet toewijsbaar geoordeeld vanwege het ontbreken van causaal verband met de (eventuele) tekortkoming bestaande in de ongeschiktheid van de melkinstallatie voor de veestapel van [Y].
"- dat 80% van [Y] veestapel (dat zijn 220 koeien) goed door de litigieuze machine blijkt te kunnen;
- dat sedert oktober 2004 de overige koeien, die daarvoor te dik zijn - uit de door de rechtbank gemaakte foto's blijkt dat de verschillen tussen de diverse koeien van [Y] in dit opzicht spectaculair zijn - weer door de oude melkmachine gaan en dat er zich sedertdien geen gevallen van beschadigingen meer hebben voorgedaan als ten processe bedoeld;
- dat [Y] koeien gemiddeld 7,2 jaar oud worden;
- terwijl verder is gebleken waar de koeien de tussenpaaltjes raken: dit is te zien aan de slijtplekken, die op de foto's goed zijn waar te nemen."
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de tekortkoming geen ontbinding c.q. vernietiging van de koop van de nieuwe melkmachine (die voor de overige koeien immers naar behoren functioneert) rechtvaardigt.
Voorts heeft de rechtbank alle schadeposten, als zijnde niet dan wel onvoldoende onderbouwd, afgewezen, behoudens de post ad € 612,20 ter zake van de op 21 augustus 1999 weggelopen melk, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ook in reconventie heeft dit tot een - ten opzichte van tussenvonnis d.d. 2 november 2005 - afwijkend oordeel geleid. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van de laatste termijn ad f 39.362,50 (thans: € 17.861,92) toegewezen.
De door [X c.s.] op basis van hun algemene voorwaarden gevorderde contractuele rente en incassokosten heeft de rechtbank afgewezen, nu [X c.s.] niet zijn ingegaan op - het door de rechtbank ingelezen - beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden bij gebreke van terhandstelling daarvan (artikel 6:233 aanhef en sub b jo. artikel 6:234 BW).
Ook de door [X c.s.] gevorderde schadevergoeding ter zake van het niet door [Y] nakomen van de verplichting tot inruil van de oude melkinstallatie heeft de rechtbank afgewezen. In dit verband verwijst de rechtbank naar haar overweging in conventie, dat het gebruik van de oude melkinstallatie een terechte maatregel van [Y] was om de schade te beperken (artikel 6:101 BW).
De rechtbank heeft de proceskosten zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd.
8.Met betrekking tot de grieven in het appel van [X c.s.] (200.135.406/01)Non-conformiteit?
"Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien."De vraag of de onderhavige melkinstallatie aan deze zogenaamde conformiteitseis voldeed, dient beoordeeld te worden naar het moment van de aflevering daarvan in augustus 1999. De bewijslast ter zake van de gestelde non-conformiteit rust krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [Y].
Met betrekking tot de ongeschiktheid
"de eisen van een vlotte (uit)doorloop gezien de beschikbare doorloopopeningen tussen de staanders van de afscheidingshekjes. Minimaal gewenst 70 cm, aanwezig 60-61 cm. Problemen van de doorloop wordt onderstreept door de maten gemeten van een groep koeien. De gemeten schouder, heup- en buikbreedten zijn groter dan beschikbare ruimten"(zie pagina 8, antwoord op vraag a).
In zijn aanvullend deskundigenrapport d.d. 24 april 2002 is de deskundige ingegaan op de kritiek van [X c.s.] op zijn eerdere bevindingen. Hij heeft hierbij benadrukt dat het in casu niet zozeer gaat om de wijze waarop de koeien in de melkstal staan, maar dat het vooral gaat om de wijze waarop ze de melkstal moeten verlaten. Ten aanzien van de benodigde standbreedte heeft hij op basis van het door [X c.s.] overgelegde rapport "CIGR Design Recommendations Dairy Cow Housing" van augustus 1994 (hierna: het CIGR rapport) berekend, dat de gewenste standbreedte voor het bedrijf van [Y], gebaseerd op eerdere metingen van een twaalftal van de zwaardere koeien, uitkomt op 75 cm (1,15 x 65 cm).
grief IIbetogen [X c.s.] dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebaseerd op de bevindingen die hebben geleid tot het deskundigenbericht d.d. 29 juni 2001 (deskundigenbericht I), nu [X c.s.] noch hun raadsman bij het onderzoek ter plaatse aanwezig zijn geweest.
grief IIIbetogen [X c.s.] dat de melkinstallatie wel voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ter ondersteuning van dit verweer voeren zij aan dat [Y] de nieuwe melkinstallatie sinds augustus 1999 tot op de dag van vandaag zonder problemen gebruikt, waaruit volgens hen blijkt dat de melkinstallatie geschikt is voor de veestapel van [Y]. [X c.s.] betwisten dat - anders dan de rechtbank tijdens de bezichtiging ter plaatse op 19 juni 2006 heeft waargenomen - [Y] de oude melkstal nog als een tweede melkinstallatie in gebruik heeft (of feitelijk heeft gehad) voor de dikste koeien.
[X c.s.] bestrijden de juistheid van de bevindingen van de deskundige. Zij doen hiertoe wederom een beroep op het (partij)deskundigenrapport van [deskundige 2], werkzaam bij [bedrijf 2], (hierna: [deskundige 2]) d.d. 21 november 2001. Volgens hen ontkracht dit rapport het eerste deskundigenbericht d.d. 29 juni 2001 afdoende. In het aanvullende deskundigenbericht d.d. 14 mei 2002 gaat de deskundige niet waarlijk in op het rapport van [deskundige 2], zodat de conclusie van de deskundige dat de melkinstallatie niet voldoet aan de daaraan (beweerdelijk) te stellen eisen van een vlotte (uit)doorlooptijd "op los zand" is gebaseerd, aldus [X c.s.] Dit blijkt volgens hen mede uit het feit dat de deskundige niet met zekerheid kan zeggen dat de (beweerdelijk) te krappe maatvoering (mede) oorzaak is geweest van de gestelde zwellingen en kneuzingen van de koeien.
betogen voorts dat de deskundige zijn onderzoek ten onrechte heeft verricht met de twaalf allerzwaarste koeien van [Y] (dat is ongeveer 5% van de in totaal 220 koeien), terwijl de deskundige zelf heeft aangegeven dat moet worden uitgegaan van de 20% zwaarste dieren. In dit verband stellen [X c.s.] voorts dat bij de montage van de melkstal in 1999 deze op verzoek van [Y] in het bijzijn van de twee monteurs, de heer [monteur 1] en [monteur 2], is getest met drie door [Y] uitgezochte koeien. Deze koeien werden naast elkaar in de melkstal gezet, waarna zij zonder problemen de melkstal verlieten. Zo er al sprake is geweest van problemen, dan is het redelijk om deze voor rekening van [Y] te laten. [Y] had [X c.s.] moeten wijzen op de bijzondere omstandigheid dat er een klein aantal koeien was met zodanig exceptionele afmetingen dat de melkstal voor deze koeien niet geschikt zou zijn. [X c.s.] wisten dit niet en behoefden dit redelijkerwijs ook niet te weten. [Y] had - op eigen rekening - genoegen moeten nemen met eventuele aanpassingen aan de melkmachine (te zijner keuze al dan niet conform de in het deskundigenbericht genoemde suggesties), aldus nog steeds [X c.s.]
De deskundige is in zijn aanvullend rapport wel degelijk ingegaan op het commentaar van [deskundige 2] op zijn eerste deskundigenbericht en op de door [deskundige 2] voorgestelde aanpassingen. Daartoe heeft hij het melkbedrijf van de heer [Z] (hierna: [Z]) bezocht, waarin deze aanpassingen gedeeltelijk waren toegepast.
Ten aanzien van de - door [deskundige 2] in twijfel getrokken - relevantie van het onderzoek van [A en B], dat volgens [deskundige 2] betrekking heeft op een visgraatstal en niet op een zij-aan-zij melkstal, merkt de deskundige het volgende op. Het gaat in casu vooral om de wijze waarop de koeien de melkstal verlaten; het onder zoek van [A en B] was ook vooral daarop gericht. In dat onderzoek wordt vastgesteld dat voor een vlotte uitloop op een hoogte van 70 cm een vrije doorloop van 70 cm breedte nodig is in melkstallen waarin zich incidentele versmallingen voordoen. Dat laatste is hier het geval in de vorm van de staanders, die 119 cm hoog zijn en doorloopbreedte hebben variërend van 60 tot 64 cm.
Voorts merkt de deskundige naar aanleiding van de standbreedte bij een parallelmelkstal, die volgens [deskundige 2] "een compromis is tussen een vrije doorgang voor de koe en beperkte bewegingsruimte i.v.m. het makkelijk aansluiten en vooral de veiligheid van de melker" het volgende op.:
"De essentiële vraag is hier echter: Wat is de juiste standbreedte voor deze veestapel?"In het door [deskundige 2] geciteerde CIGR-rapport wordt aangegeven, dat men bij het ontwerpen van de (melk)stallen de afmetingen dient te baseren op de grotere dieren in een kudde (20% zwaarste dieren). Vandaar dat hij bij het eerder ter plaatse door hem uitgevoerde onderzoek de afmetingen van een twaalftal van de grotere koeien heeft vastgelegd, aldus de deskundige.
De vraag welke standbreedte de dieren nodig hebben om naast elkaar te kunnen staan in een zij-aan-zij melkstal, wordt volgens de deskundige niet in het CIGR-rapport beantwoord. Wél wordt in dit rapport de breedte aangegeven die een koe nodig heeft aan een voerhek, zijnde 1,15 x de borstbreedte. Voor het bedrijf van [Y] komt de gewenste standbreedte - gebaseerd op eerdere metingen van een twaalftal van de zwaarste koeien - uit op 1,15 x 65 = 75 cm. De deskundige handhaaft aldus zijn conclusie dat de melkstal
nietvoldoet aan de voor deze veestapel te stellen eisen.
Met betrekking tot de non-conformiteit
subsidiairegedeelte van
grief IIIdat zij niet wisten noch redelijkerwijs behoefden te weten, dat de melkstal niet geschikt zou zijn voor de dikkere koeien van [Y], nu de stal is getest met drie, door [Y] aangewezen zwaardere koeien; volgens [X c.s.] had [Y] hen erop moeten wijzen dat hij koeien met exceptionele afmetingen had.
Met g
rief IVklagen [X c.s.] er (onder meer) over dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij er niet in zijn geslaagd om tegenbewijs te leveren tegen het bewijsvermoeden dat zij wisten dan wel behoorden te weten dat de veestapel van [Y] (grotendeels) uit MRIJ-koeien bestond, althans dat zijn koeien breder waren dan de gemiddelde koe, zoals de FH-HF-koeien.
Tussen [Y] en [X c.s.] bestond al jaren een zakelijke relatie, waarbij [X c.s.] als vaste dealer van Alfa Laval Agri B.V. aan [Y] reeds meerdere melkinstallaties had verkocht en hem bij de aanschaf daarvan had geadviseerd. Ook aangaande de aanschaf van de onderhavige melkinstallatie heeft overleg plaatsgevonden tussen [Y] en [X c.s.], terwijl [X c.s.] de installatie bovendien ter plekke hebben getest met een aantal koeien van [Y]. Het hof is van oordeel dat [Y] onder deze omstandigheden mocht verwachten dat [X c.s.] bekend waren met de samenstelling van zijn veestapel. Nu [X c.s.] hem als ter zake kundige de onderhavige melkinstallatie hebben geadviseerd, mocht [Y] verwachten dat deze voor de gehele veestapel geschikt zou zijn. Eventuele subjectieve onbekendheid bij [X c.s.] met de ongeschiktheid van de installatie voor de bredere koeien van [Y] doet hier niet aan af. Indien het al zo zou zijn dat vanwege de grote diversiteit binnen [Y] veestapel geen geschikte melkinstallatie leverbaar is (eindvonnis onder 2.6), dan laat dit onverlet dat [X c.s.] zich wel verbonden hebben tot levering van een melkinstallatie die voor de veestapel van [Y] geschikt is. Overigens heeft de deskundige in zijn aanvullend deskundigenbericht opgemerkt dat er
"naast aanbieders van deze systemen, die dezelfde of vergelijkbare maatvoering hanteren (zoals gesteld door de heer [deskundige 2]) ook aanbieders zijn die grotere standbreedtes aanbieden of kunnen aanbieden als dit door de afmetingen van de veestapel wordt gewenst."
Overige verweren
grief IV in het appel van [X c.s.]erover dat de rechtbank ten onrechte aan alle andere verweren is voorbijgegaan en in het midden heeft gelaten op welke grondslag enige vordering van [Y] toewijsbaar is. In dit verband doen [X c.s.] een beroep op:
- exoneratiebepalingen in hun algemene voorwaarden (hierna: AV);
- het niet tijdig reclameren conform de betreffende bepaling in de AV dan wel op grond van artikel 6:89 BW/7:23 lid 1 BW respectievelijk beroep op artikel 7:758 lid 3 BW;
- het ontbreken van grove schuld aan hun zijde respectievelijk de aanwezigheid van eigen schuld aan de zijde van [Y].
rief VI in het appel van [X c.s.]met betrekking tot de afwijzing door de rechtbank van de - op basis van de AV - gevorderde contractuele rente en incassokosten stuit reeds hierop af.
Naar [X c.s.] zelf hebben gesteld (zie conclusie van antwoord in conventie onder 26) kwam [Y] twee maanden na oplevering met de mededeling dat zijn koeien te breed zouden zijn voor de door [X c.s.] geleverde melkstal. [Y] heeft hiermee binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW geprotesteerd bij [X c.s.]
9.Met betrekking tot de grieven in het appel van [Y] (200.123.260/01)
grief I.
Ontbinding?
"Er is kennelijk, gelet op de grote diversiteit binnen [Y] veestapel, geen melkmachine geschikt voor deze sterk uiteenlopende maten. [Y] heeft dit probleem opgelost door de oude melkmachine weer in gebruik te nemen c.q. te houden. De nieuwe installatie heeft hij echter ook nog - volop - in gebruik.Voor zover de melkmachine niet geschikt was voor de dikkere koeien - zie daarvoor het vonnis van 2 april 2003 - heeft [Y] de daaruit voortvloeiende schade dus beperkt doordat hij de oude melkmachine heeft behouden. [Y] was daartoe gerechtigd en, op de voet van art. 6:101 BW zelfs gehouden. Dit heeft enerzijds als consequentie dat zijn schadevordering ter zake van beschadigde koeien zal worden afgewezen (zie hierna de rechtsoverwegingen 2.15 t/m 2.17) en anderzijds dat de tekortkoming van [X c.s.] - waarvoor andermaal verwezen wordt naar het vonnis van 2 april 2003 - geen ontbinding c.q. vernietiging van de koopovereenkomst van de nieuwe melkmachine (die voor de overige koeien immers naar behoren functioneert) rechtvaardigt."
Met g
rief VI (eerste gedeelte)klaagt [Y] erover dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het "gebrek" aan de melkinstallatie de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. Het feit dat de melkinstallatie prima functioneert voor de smallere koeien (in 2006: 220), betekent niet dat de installatie geschikt is voor de hele veestapel van [Y]. Voor de bredere koeien (in 2006: 60) heeft [Y] noodgedwongen - en ter voldoening aan zijn schadebeperkingsplicht (artikel 6:101 BW) - de oude melkinstallatie weer in gebruik moeten nemen. Dit was natuurlijk niet het doel van de aanschaf van de nieuwe melkinstallatie, die juist kosten- en tijdbesparend zou werken, aldus [Y].
Anders dan [Y] veronderstelt, heeft de rechtbank wel beslist op de vordering tot ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomst. Zie het slot van rechtsoverweging 2.7 van het eindvonnis, zoals hiervoor geciteerd. In het dictum valt dit onder de afwijzing van het meer of anders gevorderde (zie het dictum onder 5).
10.Verder met betrekking tot de grieven in het appel van [X c.s.] en [Y]Gevolgen van algehele ontbinding?
grief II in het appel van [Y], waarin deze betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat - in geval van ontbinding/vernietiging - rekening moet worden gehouden met het gebruik door [Y] van de melkinstallatie van (op dat moment) drie jaar.
Algehele ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat partijen over en weer verplicht zijn tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271, tweede zin BW). Dit brengt mee dat [X c.s.] jegens [Y] gehouden zijn tot terugbetaling van het reeds betaalde deel van de koopprijs. [Y] is op zijn beurt jegens [X c.s.] gehouden tot retro-overdracht van de melkinstallatie, in beginsel in dezelfde staat als waarin deze zich bij de ontvangst daarvan bevond. Aangezien [Y] de melkinstallatie jaren in gebruik heeft gehad, zal hij deze niet in dezelfde staat kunnen terug leveren. In zoverre is nakoming van deze ongedaanmakingsverbintenis derhalve blijvend onmogelijk. Ten aanzien van de vraag of deze tekortkoming aan [Y] toerekenbaar is overweegt het hof als volgt.
- algehele ontbinding met ongedaanmaking van de over en weer door hen ontvangen prestaties of
- gedeeltelijke ontbinding in de vorm van vermindering van de koopprijs en/of het niet behoeven af te geven van de oude melkinstallatie.
Het hof zal aan partijen opdragen om - voorafgaand aan de te gelasten comparitie - elk een akte te nemen waarbij zij zich nader dienen uit te laten over de gevolgen die een algehele dan wel gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst in hun optiek heeft. Voor het geval van algehele ontbinding dienen zij aan te geven wat in hun opvatting de (wijze van berekening van de) hoogte van de aan [X c.s.] toe te kennen gebruiksvergoeding voor het jarenlange gebruik van de melkinstallatie door [Y] moet zijn, althans aanknopingspunten te verschaffen aan de hand waarvan die vergoeding kan worden bepaald. Voor het geval van partiële ontbinding dienen zij aan te geven of en in hoeverre de koopprijs in hun opvatting dient te worden verminderd náást het tenietgaan van de verplichting tot inruil van de oude melkinstallatie. Partijen dienen hierbij de volgende grieven te betrekken:
Grief XI in het appel van [Y]met betrekking tot de door de rechtbank toegewezen laatste betalingstermijn.
Grief VII in het appel van [X c.s.]met betrekking tot de afwijzing van de schadevordering ad € 38.821,81 (f 85.552,-) in hoofdsom ter zake van het niet afgeven van de oude melkinstallatie. [X c.s.] vorderen thans
primair- naast schadevergoeding ad in totaal € 52.435,22 in hoofdsom (€ 38.821,81 ter zake van nieuw aangeschafte zaken plus € 15.882,31 ter zake van de door [X c.s.] verleende korting minus € 2.268,90 ter zake van de begrote restwaarde van de oude melkstal) - afgifte van de oude melkinstallatie met toebehoren (memorie van grieven sub 103).
Grief VIII in het appel van [X c.s.]met betrekking tot de restitutie van de korting die [X c.s.] aan [Y] op de aankoop van de nieuwe melkmachine hebben gegeven.
Grief VII in het appel van [Y]met betrekking op de door de rechtbank afgewezen schadevordering ad € 2.000,- ter zake van de "meegenomen silo".
grief IXverzetten [X c.s.] zich tegen de toewijzing van de vordering van [Y] vanwege het door [X c.s.] gedane beroep op verrekening respectievelijk opschorting. In dit verband doen [X c.s.] tevens een beroep op verrekening met de facturen die het onderwerp vormen van het appel met zaaknummer 200.136.201/01.
De overige grieven in het appel van [Y] (200.123.260/01)Diverse schadeposten
Grief Vricht zich eveneens tegen de afwijzing door de rechtbank van de door [Y] gestelde schade. Hierbij beperkt [Y] zich niet tot de in zijn akte van 25 januari 2006 genoemde schadeposten, maar wenst hij alle schadeposten beoordeeld te zien, derhalve ook de posten die rechtbank reeds in het vonnis van 2 april 2003 niet toewijsbaar heeft geacht.
Deze grieven vormen een inleiding op de
grieven VI (tweede gedeelte) tot en met X, waarin de diverse schadeposten aan de orde komen.
"Hierbij verklaren wij, [maatschap Q], veehandel en [Q], veehandel en noodslachtingen, dat alle koeien die wij vanaf augustus 1999 tot heden bij de heer [Y] te [woonplaats 2] weggehaald hebben beschadigde koeien waren. Deze koeien hadden bijna allemaal heup-lende en bilbeschadigingen. Dit blijkt te komen van het in- en uitlopen van de nieuwe melkstal. Bij slachting van de koeien bleek dat ze zwaar beschadigd waren van bil tot lende, dit duidt op langdurige kneuzingen."
Beoordeeld dient te worden of de door [Y] gestelde verwondingen van de koeien zijn veroorzaakt door de non-conformiteit van de melkinstallatie, bestaande in de te krappe maatvoering daarvan. [X c.s.] bestrijden dat de beweerdelijke verwondingen aan de heupen van de koeien van [Y] zijn veroorzaakt door de melkinstallatie (zie ook de toelichting op
grief I in het appel van [X c.s.]). De bewijslast ter zake van bedoeld causaal verband rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op [Y].
de oorzaak kan zijnvan de zwellingen en kneuzingen van de koeien. De plaats van de beschadigingen komt overeen met de hoogte van de staanders van de afscheidingshekjes. De deskundige heeft vastgesteld dat de koeien intensief langs de bovenkant van de staanders schuren, hetgeen te zien was aan het sterk gepolijste oppervlak op de plaatsen waar de koeien deze staanders raken. Naar het oordeel van het hof kan op basis van deze bevindingen van de deskundige, alsmede de verklaringen van [Q], voorshands bewezen worden geacht dat de verwondingen van de koeien zijn veroorzaakt door de te krappe maatvoering van de melkinstallatie, behoudens door [X c.s.] te leveren tegenbewijs. Alvorens [X c.s.] daartoe de gelegenheid te geven, zal het hof aan [X c.s.] opdragen bij akte aan te geven op welke wijze zij dit tegenbewijs wensen te leveren.
Bouw-Adviesbureau B.V. (hierna: DLV) ten bedrage van € 933,09 en op de advisering en begeleiding door DLV ten bedrage van € 1.674,37. Het gaat hier om de kosten van een door [Y] ingeschakelde partij-deskundige. De beantwoording van de vraag of en zo ja in hoeverre deze kosten toewijsbaar zijn, zal het hof aanhouden.
- € 3.630,24 (f 8.000,-) ter zake van niet goed afgestelde computeraansturing van de motoren die het voer naar de voerbakken transporteren, waardoor er te weinig voer werd afgegeven; hierdoor is energietekort bij de koeien ontstaan met als gevolg verminderde melkproductie en problemen met de gezondheid van de koeien (zie conclusie na comparitie d.d. 8 november 2002, sub 17 tot en met 19 );
- € 4.356,29 (f 9.600,-) tot - schattenderwijs berekend tot en met 7 november 2002 (1.107 dagen x 150 kg per dag x f 0,32 per kg) - € 25.484,30 (f 56.160,-) ter zake van verloren gegane bix als gevolg van een verkeerde afstelling van de installatie (zie conclusie na comparitie d.d. 8 november 2002, sub 25/26);
- € 4.605,87 (f 10.150,-) gederfd melkgeld en een korting/boete ad € 4.342,64 (f 8.701,39) als gevolg van een gebrek aan herkenning van een koe die penicilline toegediend had gekregen (zie conclusie na comparitie d.d. 8 november 2002, sub 27).
[X c.s.] beroepen zich erop dat [Y] deze post in prima heeft laten vallen, zodat sprake is van een "gedekt verweer". Het hof overweegt dat in eerste aanleg geen sprake is geweest van een ondubbelzinnige afstand van recht door [Y] ter zake van deze - door de rechtbank in rechtsoverweging 8 van het vonnis d.d. 2 april 2003 bij voorbaat afgewezen - schadepost en het [Y] derhalve vrijstaat om in dit hoger beroep tegen deze afwijzing door de rechtbank grieven aan te voeren.
11.De beslissing
vier wekenvoorafgaand aan deze zitting een akte te nemen als hiervoor bedoeld onder 10.5 ([X c.s.] en [Y]), 10.16 ([X c.s.]) en 10.21 ([Y]);
roldatum dinsdag 27 januari 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zal worden vastgesteld;
twee wekenvoorafgaand aan de zitting bedoeld procesdossier zullen completeren door kopieën van het tussenarrest en van nadien aan het originele dossier toegevoegde processtukken ter griffie te doen bezorgen.