ECLI:NL:GHARL:2015:2187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.129.703-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over gebruiksvergoeding na echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een overbedelingsvordering na een echtscheiding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De echtscheiding werd uitgesproken op 16 februari 2011 en ingeschreven op 3 maart 2011. In een eerdere procedure bij de rechtbank Noord-Nederland werd op 27 maart 2013 een vonnis gewezen waarin [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 418,- per maand aan [geïntimeerde] met ingang van 3 maart 2011.

[geïntimeerde] had verzocht om deze gebruiksvergoeding, omdat de woning nog niet aan [appellant] was geleverd en zij niet ontslagen was uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, onder andere tegen de hoogte en de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van [appellant] beoordeeld.

Het hof oordeelt dat de gebruiksvergoeding gerechtvaardigd is, omdat [geïntimeerde] niet over haar aandeel in de woning kan beschikken. Het hof heeft de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding aangepast van 3 maart 2011 naar 1 januari 2012, omdat partijen in hun vaststellingsovereenkomst geen gebruiksvergoeding voor de periode tot 1 januari 2012 hadden afgesproken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.703/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/93010 / HA ZA 12-147)
arrest van de vijfde kamer van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Dijkman, kantoorhoudend te Paterswolde,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F. Zoer, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 27 maart 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 juni 2013 met productie;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De conclusie van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep luidt als volgt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.Primair:De vordering van de vrouw om te bepalen dat de man met ingang van 3 maart 2011 een gebruiksvergoeding dient te voldoen aan de vrouw tot het moment van volledige nakoming door hem van de tussen partijen geldende overeenkomst d.d. 30 september 2011, af te wijzen;
II.Subsidiair:de man te veroordelen een gebruiksvergoeding aan de vrouw te voldoen met ingang van 14 juni 2012 waarbij de hoogte van deze gebruiksvergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke waarde van de woning welke waarde zal worden vastgesteld aan de hand van een nader uit te voeren taxatie van de woning door een onafhankelijke makelaar;
III. De vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties."
2.4
De conclusie van de memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep luidt als volgt:
"Voor het geval het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 27 maart 2013 wordt vernietigd en een gebruiksvergoeding per welke datum dan ook alsnog wordt afgewezen, alsnog te bepalen dat de man de wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag van
€ 102.750,- met ingang van 1 januari 2012 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair een zodanige ingangsdatum en vergoeding/rente te bepalen, door de man aan de vrouw te voldoen tot aan de dag der algehele voldoening door de man aan de vrouw als uw Hof in goede justitie vermeent te behoren."
De grieven
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep vier grieven opgeworpen en [geïntimeerde] in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep een grief.
3. De beoordeling in het principaal en in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep
De vaststaande feiten
3.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De (toenmalige) rechtbank Assen heeft op 16 februari 2011 de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 3 maart 2011 ingeschreven in de daartoe bestemde registers, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.2.
Op 30 september 2011 is er een comparitie bij de rechtbank geweest over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Voor zover hier van belang is in het proces-verbaal van comparitie het volgende opgenomen:
"Partijen verklaren ter beëindiging van hun geschil aangaande de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen, aanhangig bij de rechtbank Assen onder zaaknummer 84734 het volgende te zijn overeengekomen:
1. Het huis, partijen genoegzaam bekend, zal worden toegescheiden aan de man, onder de verplichting van de man de hypotheek over te nemen. De man zal zich ertoe inspannen om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypotheek. Partijen zullen zich inspannen om dit uiterlijk 31 december 2011 afgewikkeld te hebben.
(….)
8. De man zal aan de vrouw uit hoofde van overbedeling van deze verdeling het bedrag van € 102.750,- voldoen, ter gelegenheid van de levering van de woning aan hem. In deze verrekening is ook het spaarloon betrokken.
(….)
10. Partijen verlenen elkaar over en weer ten aanzien van het bovenstaande, volledige kwijting.
(….)."
3.3.
De woning is nog niet aan [appellant] geleverd en de bank heeft [geïntimeerde] niet ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.4.
[geïntimeerde] heeft op 23 mei 2012 een verzoekschrift ingediend bij de (toenmalige) rechtbank Assen. Zij heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat [appellant] met ingang van 1 januari 2012 een gebruiksvergoeding van € 418,- per maand voldoet tot het moment van volledige nakoming en te bepalen dat [appellant] de wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag van € 102.750,- tot de dag der algehele voldoening en telkens per maand bij vooruitbetaling te voldoen.
3.5.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 mei 2012 de wisselbepaling van artikel
69 Rv toegepast en bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Partijen hebben volgens de regels van de dagvaardingsprocedure de procedure bij de rechtbank uitgeprocedeerd.
3.6.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 maart 2013 [appellant] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 418,- per maand met ingang van 3 maart 2011 en het meer of anders verzochte afgewezen.
Met betrekking tot de grieven
De niet-ontvankelijkheid
4. In grief I in het principaal hoger beroep bestrijdt [appellant] de beslissing van de rechtbank [geïntimeerde] ontvankelijk te verklaren in haar vordering om ten laste van
[appellant] een gebruiksvergoeding te bepalen, omdat een dergelijke vordering bij verzoekschrift had moeten worden ingediend.
4.1.
[geïntimeerde] voert aan dat het niet uitmaakt of de vorderingen bij verzoekschrift of dagvaarding aanhangig worden gemaakt omdat dit de ontvankelijkheid niet raakt.
4.2.
Het hof oordeelt als volgt. Tegen toepassing van de wisselbepaling van artikel 69 Rv staat op grond van artikel 69 lid 5 Rv geen hoger beroep open, zodat de beslissing van de rechtbank van 30 mei 2012 in deze procedure in hoger beroep niet meer ter discussie kan staan. Doorbrekingsgronden zijn niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
4.3.
Grief I van [appellant] wordt verworpen.
De gebruiksvergoeding
4.4.
In grief II in het principaal hoger beroep komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank om ten laste van hem een gebruiksvergoeding te bepalen. Hij is van mening dat dit niet redelijk is. De woning is intussen in waarde gedaald en [geïntimeerde] loopt geen enkel risico ten aanzien van het uitsluitend gebruik door hem. Hij betaalt keurig de hypotheek en onderhoudt de woning goed. [geïntimeerde] heeft niet eerder om een gebruiksvergoeding gevraagd. Verder is er sprake van een wijziging van omstandigheden omdat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2014 is beëindigd, aldus [appellant].
4.5.
[geïntimeerde] betwist de stellingen van [appellant]. Volgens haar zijn deze grotendeels irrelevant. Van belang is of de overeenkomst tot verdeling, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, tevens een overeenkomst van verdeling is. Afhankelijk daarvan is ofwel sprake van een gebruiksvergoeding ofwel vergoeding van wettelijke rente, aldus [geïntimeerde].
4.6.
Het hof stelt voorop dat partijen ter zitting van de rechtbank van 30 september 2011 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Partijen hebben alle resterende geschilpunten over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap beslecht en partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend. Op deze vaststellingsovereenkomst is Titel 15 van Boek 7 BW van toepassing. [appellant] en [geïntimeerde] zijn gebonden aan hetgeen zij op 30 september 2011 zijn overeengekomen.
4.7.
De voormalige echtelijke woning valt in de huwelijksgemeenschap. Partijen hebben afgesproken, dat [appellant] deze woning krijgt toegedeeld, maar die afspraak is nog niet geëffectueerd. De woning valt dus nog steeds in de gemeenschap. Het bedrag van
€ 102.750,-, dat [appellant] aan [geïntimeerde] wegens overbedeling moet betalen, is nog niet opeisbaar en zit vast in de echtelijke woning. [geïntimeerde] kan dus niet over haar geld beschikken en heeft er ook geen rendement van. Met een gebruiksvergoeding wordt [geïntimeerde] als niet-gebruiker van de woning geacht te zijn gecompenseerd voor het verlies dat zij lijdt zolang zij niet de beschikking heeft over haar aandeel van het vermogen.
4.8.
Grief II van [appellant] faalt.
4.9.
In grief III stelt [appellant] de waarde van de woning aan de orde, waarop de rechtbank de gebruiksvergoeding heeft gebaseerd.
4.10.
Deze grief kan [appellant] wegens onvoldoende onderbouwing niet baten. Het had op de weg van [appellant] gelegen, nu hij de door de rechtbank gehanteerde waarde van de woning betwist, nadere stukken ter onderbouwing van zijn stelling in te brengen, bijvoorbeeld door het overleggen van de WOZ-waardes van de woning met als peildata
1 januari 2011 en 1 januari 2012. Dat [appellant] dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
4.11.
Tot slot bestrijdt [appellant] in grief IV de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding, die de rechtbank heeft vastgesteld op 3 maart 2011, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
4.12.
[geïntimeerde] is het eens met de ingangsdatum. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de ingangsdatum 1 januari 2012 dient te zijn, zijnde de dag nadat vaststond dat
[appellant] niet aan zijn verplichtingen jegens haar had voldaan.
4.13.
De grief van [appellant] slaagt gedeeltelijk. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst van 30 september 2011 geen gebruiksvergoeding afgesproken voor de daarin in elk geval voorziene periode tot 1 januari 2012. Het hof ziet daarom aanleiding om aansluiting te zoeken bij het subsidiaire standpunt van [geïntimeerde] en zal de gebruiksvergoeding in laten gaan op 1 januari 2012.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5. De voorwaarde voor het in behandeling nemen van het incidenteel hoger beroep is niet in vervulling gegaan, zodat het hof niet toekomt aan bespreking van de grief van [geïntimeerde].
Slotsom
6. Grief IV in het principaal hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding betreft.
6.1.
Partijen zijn gewezen echtgenoten. Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 27 maart 2013, voor zover daarin de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding is bepaald op 3 maart 2011;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de ingangsdatum van de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding op
1 januari 2012;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 27 maart 2013 voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Jonkman, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 maart 2015.