ECLI:NL:GHARL:2015:2237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
200.163.083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen en ontvankelijkheid van de niet met gezag belaste ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de verzoeker (de vader) en de verweerster (de moeder). De vader, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling van de kinderen te beëindigen. De moeder heeft het gezag over twee van de kinderen, terwijl de ouders gezamenlijk gezag hebben over de oudste. De kinderen zijn onder toezicht gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, en later is deze ondertoezichtstelling overgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, thans Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor de kinderen waarover hij geen gezag heeft, namelijk [kind 2] en [kind 3]. Dit is gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad, die stelt dat alleen de met gezag belaste ouder en de minderjarige zelf tegen de ondertoezichtstelling kunnen opkomen. Het hof heeft verder geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [kind 1] nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over zijn ontwikkeling en de onveilige situatie waarin hij zich bevond door huiselijk geweld tussen de ouders. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een beëindiging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor zover deze betrekking heeft op [kind 1], en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor [kind 2] en [kind 3]. De beslissing benadrukt het belang van de bescherming van de minderjarigen en de rol van de met gezag belaste ouder in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.083
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 376400)
beschikking van de familiekamer van 26 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 januari 2015;
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 9 februari 2015;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 9 februari 2015;
- een journaalbericht van mr. Smit van 10 februari 2015 met bijlagen, ingekomen op
12 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 februari 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting zijn verschenen […] en […]. Ook de moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is met kennisgeving vooraf niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2007;
- [kind 2], op [geboortedatum] 2009, en
- [kind 3] (verder: [kind 3]), op [geboortedatum] 2011.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind 2] en [kind 3]. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1]. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 oktober 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel tot gezinsvoogdes.
3.3
Bij beschikking van 13 oktober 2014 heeft de kinderrechter Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel vervangen door de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland in die zin dat de kinderen met ingang van 13 oktober 2014 onder toezicht staan van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (thans: Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers).
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 13 oktober 2014 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 17 oktober 2014 tot 17 oktober 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de onder 3.4 genoemde beschikking van 13 oktober 2014. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] te beëindigen.
4.2
Het hof ziet zich - gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) - voor de vraag gesteld of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van [kind 2] en [kind 3], nu hij over hen geen gezag heeft. Uit voormelde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hiermee strookt dat, wanneer een ondertoezichtstelling eenmaal van kracht is geworden, slechts de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige zelf (mits twaalf jaar of ouder) tegen de door de met het toezicht belaste stichting gegeven aanwijzingen kunnen opkomen en - naast de stichting - om opheffing van de maatregel kunnen vragen en dus niet de niet met het gezag beklede ouder. Aan dat laatste ligt blijkens de parlementaire geschiedenis de gedachte ten grondslag dat het niet wenselijk is dat een beperking van het gezag van de ouder, die zowel door de ouder die de beperking moet dulden als door de stichting die met het toezicht is belast wordt aanvaard respectievelijk gewenst, op verzoek van een niet met het gezag belaste derde zou kunnen worden opgeheven (Kamerstukken II 1992-1993, 23 003, nr. 3, p. 33). Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de vader in zijn verzoek ten aanzien van [kind 2] en [kind 3] niet-ontvankelijk is.
4.3
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek, onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd met ten hoogste een jaar.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling van [kind 1] nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 17 oktober 2013 heeft de kinderrechter aannemelijk geoordeeld dat [kind 1] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Voor zover de vader stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Er bestaan thans nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [kind 1]. [kind 1] heeft een belaste voorgeschiedenis. In het verleden is tussen de ouders sprake geweest van huiselijk geweld waarbij [kind 1] is blootgesteld aan spanningen en onveiligheidsgevoelens. De vader heeft onder andere in verband met het huiselijke geweld eind 2012 enige tijd in detentie doorgebracht. De moeder heeft als gevolg van de conflicten enkele malen met de kinderen op opvangadressen verbleven. [kind 1] heeft lange tijd geen contact gehad met de vader. Weliswaar is op dit moment sprake van een positieve ontwikkeling nu het contact tussen [kind 2], [kind 3] en de vader langzaam wordt opgebouwd, maar deze ontwikkeling is nog pril. Omdat het grootste zorgpunt in de ontwikkeling van [kind 1] ligt in het getuige zijn geweest van het huiselijk geweld tussen de ouders, is het voor [kind 1] van belang dat hij eerst een start maakt met speltherapie om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken en dat hij dan kan toewerken naar contactherstel met de vader. Hij heeft rust en begeleiding nodig om te verwerken wat er is gebeurd.
Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over de communicatie en de samenwerking tussen de ouders. De ouders zitten niet op één lijn ten aanzien van hun relatie en de toekomst hiervan. Verder werken de ouders onvoldoende samen ten aanzien van de invulling van hun rol als ouders. Er ontstaat regelmatig strijd tussen de ouders, waardoor onveilige situaties voor de kinderen ontstaan. Waar op het ene moment sprake lijkt te zijn van een verbetering van de communicatie tussen ouders, is er op het andere moment vanwege een conflict in het geheel geen contact. De GI heeft pogingen gedaan om de communicatie althans de situatie tussen de ouders te verbeteren en heeft met de ouders afspraken gemaakt over de communicatie en het contact tussen hen. De ouders hebben zich echter niet aan deze afspraken gehouden. De GI heeft de ouders in dit verband op 29 januari 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven.
4.5
Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijk dat [kind 1] bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zal opgroeien dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig zullen worden bedreigd en andere middelen ter afwending van die bedreiging, naar is te voorzien, zullen falen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op [kind 1], daarom bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de in de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 oktober 2014 uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 2] (geboren op [geboortedatum] 2009) en [kind 3] (geboren op [geboortedatum] 2011);
bekrachtigt de hiervoor genoemde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 oktober 2014, voor zover deze betrekking
heeft op de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeing-van Hees, R. Krijger en K.J. Haarhuis, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. K.J. Haarhuis en op 26 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.