Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
- [kind 1], op [geboortedatum] 2007;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de verzoeker (de vader) en de verweerster (de moeder). De vader, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling van de kinderen te beëindigen. De moeder heeft het gezag over twee van de kinderen, terwijl de ouders gezamenlijk gezag hebben over de oudste. De kinderen zijn onder toezicht gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, en later is deze ondertoezichtstelling overgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, thans Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor de kinderen waarover hij geen gezag heeft, namelijk [kind 2] en [kind 3]. Dit is gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad, die stelt dat alleen de met gezag belaste ouder en de minderjarige zelf tegen de ondertoezichtstelling kunnen opkomen. Het hof heeft verder geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [kind 1] nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over zijn ontwikkeling en de onveilige situatie waarin hij zich bevond door huiselijk geweld tussen de ouders. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een beëindiging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor zover deze betrekking heeft op [kind 1], en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor [kind 2] en [kind 3]. De beslissing benadrukt het belang van de bescherming van de minderjarigen en de rol van de met gezag belaste ouder in dergelijke procedures.