ECLI:NL:GHARL:2015:230

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.153.316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en de gevolgen van niet-verschijnen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud, welke verzoeken waren afgewezen. De man was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, wat door de vrouw als een schending van procesregels werd gezien. Het hof oordeelde dat er geen rechtsregel is die aan het niet-verschijnen van de man consequenties verbindt, en dat de man adequaat vertegenwoordigd was door zijn advocaat. De vrouw had grieven ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie, terwijl de man in incidenteel hoger beroep ging tegen de toewijzing van de alimentatie. Het hof concludeerde dat de vrouw recht had op een bijdrage in haar levensonderhoud, ondanks de argumenten van de man over zijn financiële situatie en het gedrag van de vrouw. Uiteindelijk werd de beschikking van de rechtbank vernietigd en werd de man verplicht om € 500,- per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2013. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.316
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 359804)
beschikking van de familiekamer van 15 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.E.J. Menkveld te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht.
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.P. Leenders te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 18 juli 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 19 augustus 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Menkveld van 20 november 2014 met bijlagen, ingekomen op 21 november 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2014 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens hem is zijn advocaat verschenen. Tevens was aanwezig [A], beëdigd tolk in de Chinese taal.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op 10 februari 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind] (verder: [kind]), geboren op [geboortedatum] 2000. [kind] is overleden op [datum] 2013.
3.3
Bij (echtscheidings)beschikking van 9 november 2011 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] € 340,- per maand zal voldoen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen wegens gebrek aan draagkracht. Bij beschikking van 31 juli 2013 heeft de rechtbank de kinderalimentatie gewijzigd en met ingang van 1 februari 2011 vastgesteld op € 246,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en het verzoek van de man om zijn onderhoudsverplichting in duur te beperken afgewezen.
4.2
De vrouw is met zes grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven 1 en 2 zien op het niet-verschijnen van de man ter mondelinge behandeling in eerste aanleg. De grieven 3, 4 en 5 zien op de draagkracht van de man en grief 6 ziet op de proceskostenveroordeling. De vrouw verzoekt haar verzoeken in eerste aanleg – tot vaststelling van partneralimentatie van € 500,- per maand met ingang van 1 december 2013 – alsnog toe te wijzen.
4.3
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op (het ontbreken van) de lotsverbondenheid als grondslag voor de onderhoudsverplichting. Grief 2 ziet op de behoefte (behoeftigheid) van de vrouw. Grief 3 ziet op de limitering van de duur van de onderhoudsverplichting van de man.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en (subsidiair) de duur van zijn onderhoudsverplichting te limiteren tot vijf jaar vanaf 10 februari 2012.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt, is niet in geschil.
5.2
De vrouw voert in haar eerste twee grieven aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man met kennisgeving van verhindering niet is verschenen ter mondelinge behandeling en dat de rechtbank aan het niet-verschijnen van de man (andere) consequenties had moeten verbinden.
5.3
Het hof overweegt hieromtrent dat – ook wanneer de rechtbank ten onrechte zou hebben overwogen dat de man met kennisgeving van verhindering niet is verschenen – dit geen verzuim is dat tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat partijen niet verplicht zijn te verschijnen en dat de man ter zitting was vertegenwoordigd door zijn advocaat. Evenmin is er een rechtsregel die de rechtbank voorschrijft aan het niet-verschijnen van de man (andere) consequenties te verbinden, zoals hem expliciet oproepen voor een (nadere) zitting en/of hem bevelen opgaaf te doen van zijn inkomen en lasten dan wel het verzoek van de vrouw zonder meer toewijzen. De grieven 1 en 2 falen dan ook.
5.4
Met zijn eerste grief in incidenteel hoger beroep betoogt de man dat er geen sprake meer is van lotsverbondenheid tussen partijen door het kwetsende en grievende gedrag van de vrouw jegens hem.
5.5
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering voor het levensonderhoud moet worden toegekend - en zo ja, tot welk bedrag - rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium dat er feiten en omstandigheden moeten zijn in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het wangedrag op zichzelf, maar het bij dusdanig gedrag vorderen van geldelijke steun levert in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene op, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
5.6
De man heeft hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd (het herhaaldelijk opstarten van procedures over (nagenoeg) hetzelfde onderwerp, het verstoppen van geld in Wenzhou (China), het laten weghalen van de auto van de man, het ‘zwart’ maken van de man door leugens en onjuistheden te verspreiden en het frustreren van het contact tussen de kinderen van partijen en de man) tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet (nader) onderbouwd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende is gesteld en/of gebleken van feiten en omstandigheden om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van zodanig kwetsend en grievend gedrag van de vrouw jegens de man dat op grond daarvan de onderhoudsplicht is komen te vervallen.
5.7
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Wel stelt hij dat, voor zover de vrouw een aanvullende behoefte heeft, hij daarin niet kan voorzien. Nu de vrouw stelt niet te kunnen werken en de rechtbank heeft vastgesteld dat niet te verwachten is zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, heeft de vrouw geen belang bij partneralimentatie, omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt, aldus de man.
5.8
Dat de vrouw thans afhankelijk is van een bijstandsuitkering maakt niet dat zij geen belang heeft bij de vaststelling van partneralimentatie (of dat de man is ontslagen van zijn onderhoudsplicht), omdat de vrouw de verplichting heeft te proberen te voorzien in haar eigen levensonderhoud. Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de vrouw in staat moet zijn binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in eigen levensonderhoud te voorzien, overweegt het hof dat voldoende aannemelijk is dat de vrouw, gelet op haar leeftijd (zij is 57 jaar oud), haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en gebrek aan relevante werkervaring en opleiding, niet in staat is geheel of gedeeltelijk door arbeid inkomsten te verwerven. Dat de vrouw (inkomsten uit) vermogen heeft, heeft de man – tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw – niet aannemelijk gemaakt.
5.9
Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen (aanvullende) bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, zoals door haar verzocht, staat daarmee naar het oordeel van het hof voldoende vast. Grief 2 in het incidenteel beroep faalt eveneens.
5.1
De grieven 3, 4 en 5 stellen de draagkracht van de man aan de orde. De vrouw stelt dat de draagkracht van de man toereikend is om de verzochte bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen. De man betwist dat. Hij voert in dat verband (niet meer) aan (dan) dat de winst uit zijn onderneming al jaren daalt en dat zijn schuldenlast (waaronder de achterstand in de betaling van hypotheekrente) groter is geworden.
5.1
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft voor een bijdrage ten behoeve van de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. De man heeft, wat zijn onderneming in de jaren 2010 tot en met 2013 betreft, volstaan met het in het geding brengen van de aangiften Omzetbelasting over 2013 en de eerste twee kwartalen van 2014. Aanvullende stukken - zoals de jaarrekeningen over de jaren 2011, 2012 en 2013 en de voorlopige cijfers over 2014, inclusief balans en toelichting - ontbreken. Ook zijn advocaat was tijdens de mondelinge behandeling van het hof niet in staat de vragen van het hof – naar de woon- of verblijfplaats van de man, naar zijn werkzaamheden in Nederland en/of Hong Kong en naar de oorzaken van de kennelijk teruglopende resultaten van zijn onderneming – te beantwoorden en een (nadere) toelichting te geven ten aanzien van de financiële situatie van de man. Het moge zo zijn dat na verkoop van de voormalige echtelijke woning een schuld aan de bank resteert van € 96.829,92 (in welk bedrag overigens ook de door de man afzonderlijk opgevoerde achterstallige hypotheekrente is opgenomen), maar kennelijk lost de man niet af op deze schuld. Op grond van de zeer summiere gegevens van de man is het hof niet in staat de draagkracht van de man te beoordelen, hetgeen voor risico van de man komt. Nu de man onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn financiële situatie, moet het ervoor worden gehouden dat hij in staat is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen overeenkomstig haar verzoek. De grieven 3, 4 en 5 slagen daarom.
5.11
Met zijn derde grief in het incidenteel hoger beroep richt de man zich tegen de afwijzing van zijn verzoek de duur van zijn alimentatieverplichting te beperken. Hij voert aan – subsidiair – dat, nu er geen sprake is van lotsverbondenheid tussen partijen, dit voldoende is om alimentatieduur te beperken.
Zoals het hof hiervoor onder 5.6 heeft geoordeeld, is onvoldoende gesteld en/of gebleken van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zodanig kwetsend en grievend gedrag van de vrouw jegens de man dat op grond daarvan de onderhoudsplicht is komen te vervallen. Daarom is er evenmin reden om op die grond de onderhoudsverplichting van de man in duur te beperken. Ook deze grief faalt.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven in het principaal hoger beroep gedeeltelijk. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft. Gronden om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals de vrouw heeft verzocht, heeft het hof niet gevonden, zodat grief 6 in het principaal hoger beroep tevergeefs is voorgedragen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 mei 2014 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 9 november 2011 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 december 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 500,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, R. Feunekes en T.M. Blankestijn, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 15 januari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.