Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Appellant, [appellant], vordert dat uw gerechtshof, bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
2.De verdere beoordelingvaststaande feiten
hetvolledige melkquotum van 100.000 kilogram (dat op dat moment nog in eigendom toebehoorde aan [geïntimeerde]) aan quotumhandelaar [X]. Omdat [X] het melkquotum in gedeelten wenste "door te verkopen" - te weten 20.000 kilogram aan
[Y] te [plaats 1], 30.000 kilogram aan de vennootschap onder firma “[VOF]” te [plaats 2] en 50.000 kilogram aan de maatschap [maatschap] te [plaats 3] - wenste [X] dat het melkquotum in die gedeelten zou worden geleverd aan de hiervoor genoemde verkrijgers. Voor de overdracht van het melkquotum aan [Y], aan de vennootschap onder firma [VOF] en aan de maatschap [maatschap] zijn respectievelijk de meldingsformulieren [nummer 1] (zoals hiervoor onder 2.1.3 bedoeld), [nummer 2] en [nummer 3] gebruikt. Het formulier [nummer 1] is in die zin aangepast dat de hoeveelheid van 100.000 kilogram is gewijzigd in 20.000 kilogram. Dit formulier is door het Productschap Zuivel geaccepteerd. De andere twee formulieren (ter zake van respectievelijk 30.000 en 50.000 kilogram) zijn wegens het ontbreken van een authentieke handtekening van [geïntimeerde] als de vervreemder niet door het Productschap Zuivel geaccepteerd. Deze handtekeningen waren door [X] zelf geplaatst in plaats van door [geïntimeerde]. Het Productschap Zuivel heeft [geïntimeerde] daarvan bij brief van 24 november 2010 in kennis gesteld.
procedure in eerste aanleg
vermindering van eis
bespreking van de grieven
- In de inleidende dagvaarding van 2 februari 2011 heeft hij aangevoerd dat
hijvoor een bedrag van € 68.076,40 een vervangend quotum van 80.000 kg heeft moeten aankopen. Zijn schade bedraagt € 8.320,- (bedoeld zal zijn: € 8.302,-), het verschil tussen dit bedrag en het door hem voor eenzelfde hoeveelheid aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 59.774,40.
- Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg op 19 juli 2011 heeft [appellant] bij monde van zijn advocaat gesteld dat
[X]ander melkquotum heeft aangekocht en de daarmee verband houdende schade op [appellant] heeft verhaald. [appellant] bood aan de bewijsstukken van deze stelling in het geding te brengen.
- In zijn akte van 7 september 2011 (na het tussenvonnis van 10 augustus 2011) heeft [appellant] aangevoerd dat
[X]om aan de v.o.f. [VOF] 30.000 kg te kunnen leveren deze hoeveelheid heeft aangekocht van [Z] te [plaats 4]. [Z] heeft daarvoor een factuur van € 25.275,60 (exclusief BTW) aan
v.o.f. [VOF]gezonden. Om aan de verplichtingen jegens maatschap [maatschap] te kunnen leveren heeft
[X]74.370 kg melkquotum gekocht van Quotamel tegen een bedrag van € 62.960,- (€ 20,- per kg vet). Hij heeft deze hoeveelheid doorverkocht aan maatschap [maatschap] voor een bedrag van € 61.709,80 (50.000 kg à € 19,40 per kg vet en 24.370 kg à € 20,- per kg vet). Volgens [appellant] heeft zowel bij v.o.f. [VOF] als bij maatschap [maatschap] een verrekening plaatsgevonden, in die zin dat is afgerekend op basis van de uiteindelijk geleverde hoeveelheid vet, uitgaande van de in april 2010 overeengekomen prijs per procent vet.
- In de akte van 11 januari 2012 (na het tussenvonnis van 30 november 2011) heeft [appellant] aangevoerd dat hij met [geïntimeerde] een bedrag van € 18,- per kg vet is overeengekomen en dat hij het gekochte quotum heeft doorverkocht aan [X] voor
€ 18,25 per kg vet. Nu de transactie voor wat betreft 80.000 kg niet door kan gaan, lijdt hij een schade van 80.000 * 4,151% * € 0,25 = € 1.036,75. Daarnaast is hij aansprakelijk voor de door [X] geleden schade. Die schade bestaat allereerst uit de winstderving van [X] van € 3.824,97 ([X] kocht in voor € 18,25 per kg vet en kon doorverkopen voor
€ 19,40 per kg vet en leed dus een schade van € 1,15 per kg). [X] heeft vervolgens schade geleden vanwege de door hem verrichte dekkingskopen, € 1.471,41 betreffende v.o.f. [VOF] en € 1.270,22 betreffende maatschap [maatschap]. De totale schade van [X] bedraagt daarmee € 6.569,58. [X] heeft [appellant] in een brief van 30 december 2011 aansprakelijk gesteld voor dit bedrag, aldus [appellant], die verwijst naar een brief van [appellant] van die datum. In deze brief wordt aangegeven dat de schade zal worden betaald bij de eindafrekening van de gezamenlijk transacties over 2011. Volgens [appellant] heeft hij het bedrag van € 6.569,58 vervolgens op 6 januari 2012 aan [X] voldaan.
grief Ikomt [appellant] op tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding in het eindvonnis. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet is onderbouwd dat [X] zijn schade op [appellant] heeft verhaald. Volgens [appellant] heeft
[X] hem in oktober 2010, kort nadat [geïntimeerde] had geweigerd medewerking te verlenen aan levering van de resterende 80.000 kg, mondeling aansprakelijk gesteld. Toen is afgesproken dat de door [X] geleden schade bij de eindafrekening over 2011 zou worden verrekend. Die aansprakelijkheidsstelling is in de brief van 30 december 2011 schriftelijk bevestigd, waarna [appellant] het door hem verschuldigde bedrag aan [X] heeft betaald. Er is geen sprake van een door [appellant] en [X] geconstrueerde situatie. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat [X] hem pas naar aanleiding van het tussenvonnis van 30 november 2011 aansprakelijk heeft gesteld, aldus [appellant].
- [appellant] heeft in appel zijn stellingen opnieuw aangepast. Hij stelt nu voor het eerst dat [X] hem al in oktober 2010 mondeling aansprakelijk heeft gesteld. Dat had hij, ofschoon hij daartoe in eerste aanleg ruimschoots de gelegenheid voor heeft gehad, niet eerder aangevoerd. Deze (nieuwe) stelling van [appellant] vindt geen steun in de door [appellant] in eerste aanleg overgelegde brief van [X] van 30 december 2011. In deze brief wordt geen melding gemaakt van een eerdere aansprakelijkheidsstelling van [X], laat staan van een aansprakelijkheidsstelling in oktober 2010. In de brief wordt wel gerefereerd aan een tussen [X] en [appellant] gemaakte afspraak, maar wanneer die afspraak is gemaakt, blijft in het midden. Bovendien geeft de brief geen antwoord op de - terecht door [geïntimeerde] opgeworpen - vraag waarom [X] en [appellant] in oktober 2010 hebben afgesproken om de door [X] geleden schade pas ultimo 2011 - en niet ultimo 2010 - te verrekenen en waarom [appellant] ondanks de toen beweerdelijk al gemaakte afspraak met [X] toch in de inleidende dagvaarding van 2 februari 2011 heeft doen optekenen dat hijzelf een dekkingskoop heeft verricht en bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg op 19 juli 2011 heeft betoogd dat hij de door [X] geleden schade al had vergoed.
- [appellant] heeft in appel bankafschriften in het geding gebracht waaruit blijkt van een tweetal betalingen aan [X]. De eerste betaling dateert van 21 februari 2011 en betreft een bedrag van € 31.290,50 met vermelding van factuurnummers [1], [2] en [3]. De tweede betaling betreft een op 21 december 2011 overgemaakt bedrag van € 29.887,20 met als omschrijving “nr [4] restant [geïntimeerde]”. [appellant] heeft niet toegelicht waarom het door hem aan [X] terug te betalen bedrag in twee termijnen is betaald, waarvan de tweede termijn pas op 21 december 2011, na het meergenoemde tussenvonnis van de rechtbank van 30 november 2011. Bovendien is, zoals [geïntimeerde] terecht opmerkt, niet duidelijk geworden waarom bij de betaling van 21 februari 2011 wordt verwezen naar andere factuurnummers dan bij de betaling van 21 december 2011. In dit verband merkt het hof op dat de (door [appellant] overgelegde) creditfactuur van [X] van 16 april 2010, waarmee de "koopsom" van het melkquotum in rekening werd gebracht, het nummer 10211heeft, welk nummer niet wordt vermeld bij de betaling van 21 februari 2011. Ten slotte bedraagt de som van beide betalingen € 61.177,70. Dit bedrag is niet gelijk aan het bedrag dat overeenkomt met 80% (80.000 van 100.000 kg) van de tussen [appellant] en [X] overeengekomen "koopsom" van € 75.755,75, te weten € 60.604,60. De slotsom is dat (ook) de door [appellant] overgelegde betalingsbewijzen zijn stelling over de verrekening met [X] niet ondersteunen.
- [appellant] heeft, zoals hiervoor is weergegeven, gesteld dat voor het door [X] aan maatschap [maatschap] te leveren melkquotum van 50.000 kg een dekkingskoop is gesloten bij Quotamel. Uit de door [appellant] overgelegde stukken volgt dat [X] het desbetreffende melkquotum al op 20 juli 2010 van Quotamel heeft gekocht. Hij had maatschap [maatschap] het te leveren melkquitum nog niet in rekening gebracht. Dat is pas bij factuur van 20 augustus 2011 gebeurd. Uit de stellingen van [appellant] volgt dat de problemen met [geïntimeerde] pas in het najaar van 2010 zijn ontstaan. Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [X], zoals [appellant] stelt, in verband met de tekortkoming van [geïntimeerde] een dekkingskoop heeft moeten sluiten bij Quotamel om aan zijn verplichtingen jegens maatschap [maatschap] te kunnen voldoen. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat [X] blijkens een ook door [appellant] overgelegde factuur uiteindelijk geen 50.000 maar 74.370 kg melk aan maatschap [maatschap] heeft geleverd.
- [appellant] heeft ook in hoger beroep niet duidelijk gemaakt dat [X] een dekkingskoop heeft moeten sluiten ten aanzien van de transactie met v.o.f. [VOF]. [appellant] heeft geen facturen of schriftelijke koopcontracten overgelegd waaruit volgt dat [X] het aan v.o.f. [VOF] te leveren quotum nu bij een ander (tegen een hogere prijs) heeft moeten betrekken. Hij heeft slechts een factuur in het geding gebracht van [Z] aan v.o.f. [VOF] betreffende de levering van een melkquotum van 30.000 kg. Dat v.o.f. [VOF] vervolgens bij [X] aanspraak heeft gemaakt op het verschil in koopprijs, heeft [appellant] niet gesteld.
Onder deze omstandigheden heeft [appellant] naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep zijn stelling dat [X] schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] niet heeft meegewerkt aan de levering van een hoeveelheid van 80.000 kg en die schade op hem heeft verhaald onvoldoende onderbouwd.
grief Ifaalt.
Grief II, die gericht is tegen het passeren door de rechtbank van dit bewijsaanbod, faalt dan ook.
3.De beslissingHet gerechtshof:bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 4 april 2012, waarvan beroep;veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 1.815,- aan verschotten en op € 632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;wijst het meer of anders gevorderde af.
7 april 2015.