De draagkracht van de man dient te worden bepaald aan de hand van de hoogte van zijn netto besteedbaar inkomen. Zijn bruto inkomen moet daartoe worden verminderd met de belastingen en premies die hij verschuldigd is. De draagkracht zal vervolgens voor 2014 worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 860,-)] en voor 2015 aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] , nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 860,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een hem toekomende deel van de bruto winst uit de onderneming die hij voert met zijn moeder van € 20.000,-. Het hof verwerpt deze stelling, nu de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat zou zijn zich een inkomen van € 20.000,- bruto per jaar te verwerven. De man heeft de door hem gestelde verdeling van de winst uit onderneming, die volgens hem inhoudt dat 35% van het resultaat aan hem en 65% van het resultaat aan zijn moeder toekomt, niet nader onderbouwd, hoewel uit de “overeenkomst van vennootschap onder firma” volgt dat het resultaat in de verhouding 50% - 50% aan de man en zijn moeder toekomt. De man heeft gesteld - en deels met gegevens onderbouwd - dat zijn aandeel in het resultaat van de onderneming niet € 20.000,- per jaar heeft bedragen en dat hij in verband daarmee ook enige tijd een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Uit de jaarrekening over 2011 blijkt evenwel tegelijkertijd dat hij in dat jaar ten laste van de onderneming een bedrag van € 21.425,- heeft opgenomen, waardoor zijn kapitaal in de onderneming aan het eind van dat jaar op € 68.712,- negatief is uitgekomen, en dat zijn kapitaal in de onderneming in 2012 verder is afgenomen van € 68.712,- negatief naar € 84.545,- negatief. Gelet op de resultaten van de onderneming en de onttrekkingen in de jaren 2011 en 2012 en in aanmerking genomen dat de (voorlopige) jaarcijfers over de jaren 2013 en volgende ontbreken en evenmin gegevens zijn overgelegd over een (eventueel) door de man ontvangen uitkering over die jaren, acht het hof het redelijk de verdiencapaciteit van de man in ieder geval op € 20.000,- bruto per jaar te stellen.
Bij dit oordeel speelt voorts een rol dat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende inspant om zijn verdiencapaciteit te gelde te maken. In het licht van de op de man rustende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen wordt van hem verwacht dat hij alles in het werk stelt om zich voldoende inkomsten te verwerven, zodat hij kan bijdragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding . Nu de man heeft verklaard dat zijn onderneming al drie jaar verliesgevend is en hij ter zitting heeft gesteld dat hij in verband daarmee ook wel solliciteert, had het op zijn weg gelegen om zijn pogingen om betaald werk te vinden of zijn pogingen anderszins om zijn inkomsten te vergroten, inzichtelijk te maken. De man heeft voorts ook niet inzichtelijk gemaakt over welke financiële middelen hij thans beschikt om in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, hoewel hij stelt inmiddels niet meer bij zijn moeder te wonen, maar woonruimte stelt te huren voor een all-in bedrag van € 200,- per maand. Tot slot overweegt het hof dat ook niet is gebleken dat de verslavings- en of psychische problematiek van de man hem dusdanig belemmert dat hij niet in staat is om een inkomen van € 20.000,- te kunnen verwerven. Het gebrek aan nadere onderbouwing door de man dient voor zijn rekening en risico te komen.
Al het voorgaande betekent dat de grief van de man faalt.
Ook de grief van de vrouw faalt, nu zij onvoldoende heeft gesteld om te kunnen komen tot een hogere verdiencapaciteit van de man dan € 20.000,- per jaar. Dit betekent dat de beschikking van rechtbank dient te worden bekrachtigd behoudens voor zover hierna is overwogen.