ECLI:NL:GHARL:2015:2686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.136.611-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van het Sociaal Plan in het kader van een driehoeksruil en vertrekpremie bij vrijwillig ontslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een werknemer recht heeft op een vertrekpremie bij een driehoeksruil, zoals beschreven in het Sociaal Plan van ROC Flevoland. De zaak betreft [geïntimeerde], die na haar vrijwillig vertrek bij ROC Flevoland in dienst trad bij ROC Amsterdam. Het hof oordeelt dat de afwijzing van de vertrekpremie door het College van Bestuur (CvB) onterecht was. Het hof stelt vast dat er sprake is van een driehoeksruil, omdat [geïntimeerde] door haar vertrek een boventallige collega in staat stelde om zijn functie te behouden. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op de vertrekpremie. Het hof benadrukt dat de uitleg van het Sociaal Plan moet plaatsvinden aan de hand van objectieve maatstaven en dat de bedoelingen van partijen bij de totstandkoming van het plan niet relevant zijn, tenzij deze uit de tekst zelf blijken. Het hof concludeert dat de voorwaarden voor een driehoeksruil zijn vervuld en dat de afwijzing van de vertrekpremie door het CvB niet voldoende gemotiveerd was. De kosten van de procedure in hoger beroep worden toegewezen aan ROC Flevoland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.611/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 646885 MC EXPL 13-1363)
arrest van de eerste kamer van 14 april 2015
in de zaak van
Stichting Regionaal Opleidingscentrum Flevoland,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
ROC Flevoland,
advocaat: mr. R.J. Wiebosch, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [adres],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.G. Volbeda, kantoorhoudend te Arnhem.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 januari 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie na aanbrengen geen doorgang gevonden en hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven met een productie,
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 sub a tot en met i van het vonnis van 25 september 2013 is niet gegriefd. ROC Flevoland heeft weliswaar opgemerkt dat niet alle volgens haar relevante feiten zijn vermeld, maar het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
Aangevuld met wat in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan, luiden die relevante feiten als volgt.
2.2
ROC Flevoland en ROC Amsterdam zijn zelfstandige rechtspersonen onder een overkoepelend bestuur: de Koepelstichting ROCvA-ROCF.
2.3
[geïntimeerde], geboren op [geboortedatum], is vanaf [1999] werkzaam geweest bij ROC Flevoland, laatstelijk tot 1 augustus 2012 in de functie van beleidsmedewerker domein Handel en Uiterlijke Verzorging met een arbeidsomvang van 0,9177 fte. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: de cao) van toepassing.
2.4
Eind 2011 werd bekendgemaakt dat het domein Handel verplaatst zou worden naar ROC Amsterdam, locatie Zuid-Oost, en het domein Uiterlijke Verzorging naar
ROC Amsterdam, locatie Zuid.
2.5
In 2012 is binnen ROC Flevoland een reorganisatie gestart die tot doel had te bezuinigen en tevens de formatie van ondersteunend personeel (het "secundair proces") ten opzichte van het onderwijzend personeel (het "primair proces") te reduceren van een verhouding van 35:65 tot 30:70. In dat verband is een Sociaal Plan opgesteld met flankerend beleid voor boventallig verklaard personeel.
2.6
In paragraaf 3.5 van dit Sociaal Plan, met als opschrift 'Herplaatsing elders in het ROCF of plaatsing bij het ROC van Amsterdam', staat dat herplaatsing van een boventallig verklaarde werknemer naar een vacature in een andere dan voor hem oorspronkelijke functie plaats vindt op een passende functie, in eerste instantie binnen ROC Flevoland. Mocht er een vacature ontstaan binnen ROC Amsterdam, waar binnen zekere tijd geen geschikte boventallige van dat ROC voor is, dan kan een boventallige van ROC Flevoland daarvoor in aanmerking komen. Het ROC Amsterdam is geen rechtsopvolger van het ROC Flevoland, zodat bij plaatsing naar Amsterdam sprake is van een nieuw dienstverband, aldus deze paragraaf.
2.7
Paragraaf 4 van het Sociaal Plan luidt, voor zover hier van belang:
"
4. Flankerend beleid
Flankerend beleid zoals beschreven in dit Sociaal Plan is uitsluitend van toepassing op werknemers die boventallig zijn verklaard in het kader van dit Sociaal Plan, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven, zoals bij een driehoeksruil.
Driehoeksruil.
Het flankerend beleid kan ook toegepast worden bij een zgn. driehoeksruil. Daarvan is sprake als een werknemer van één van de andere organisatorische eenheden door zijn volledige vrijwillige vertrek een aantoonbaar passende functie achterlaat (dit ter beoordeling van de Regiegroep), waarop een boventallige van het SP MBO duurzaam herplaatst kan worden en aldus de boventalligheid daar verminderd wordt. In de regeling is een onderscheid gemaakt in twee categorieën t.w.:
1. werknemers die boventallig zijn verklaard;
2. werknemers die niet boventallig zijn verklaard.
De werknemer die op eigen verzoek boventallig wordt verklaard valt in deze indeling onder de tweede categorie, evenals de vrijwillige vertrekker in het kader van een driehoeksruil. (....)
Een driehoeksruil is mogelijk onder de volgende voorwaarden:
• betrokkene heeft een schriftelijke aanvraag ingediend bij de Regiegroep
• zowel kwalitatief als kwantitatief (omvang vacature) is de ontstane vacature op korte termijn naadloos in te vullen door een boventallige SP-er MBO.
• het College van Bestuur besluit, op grond van een advies van de ontvangende partij en van de Regiegroep, dat er sprake is van een naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing.
De flankerende maatregelen:
(....)
1. Premie bij vrijwillig vertrek voor werknemers die na 1-1-1950 geboren zijn
Voor diegenen die op 1 oktober 2012 jonger zijn dan 62 jaar en 3 maanden bedraagt de vertrekpremie bij vrijwillig vertrek op of voor 1 oktober 2012:
(...) Bij een dienstverband op datum van vertrek van meer dan 5 jaar: 8 bruto maandsalarissen."
2.8
[geïntimeerde] is gelet op haar anciënniteit niet boventallig verklaard. Wel is
in gesprek gegaan met ROC Amsterdam.
2.9
[geïntimeerde] heeft op 11 juni 2012 aan de onder 2.7 bedoelde regiegroep verzocht om in aanmerking te komen voor de vertrekpremie bij driehoeksruil in verband met haar voorgenomen vrijwillig ontslag, waardoor zij een aantoonbaar passende functie voor een boventallig verklaarde SP-er MBO achterlaat die daarop duurzaam herplaatst kan worden. Haar verzoek is bij brief van 6 augustus 2012 afgewezen omdat het dienstverband bij
ROC Amsterdam wordt gezien als een interne plaatsing, waardoor er geen recht op een vertrekpremie ontstaat.
2.1
Bij brief van 7 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] per 1 augustus 2012 ontslag genomen bij ROC Flevoland. Met ingang van laatstgenoemde datum is zij voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij ROC Amsterdam als beleidsmedewerker tegen hetzelfde salaris, maar zonder behoud van bij ROC Flevoland opgebouwde anciënniteit, waarbij zij op locatie Zuid een deel van haar oorspronkelijke werk binnen het domein Uiterlijke Verzorging kon voortzetten, aangevuld met ander werk.
2.11
Tegen de afwijzing van de vertrekpremie door de regiegroep heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt bij de bezwarencommissie die op grond van het Sociaal Plan was ingesteld. Deze commissie heeft het College van Bestuur (hierna: CvB) geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren omdat geen sprake zou zijn van een interne herplaatsing en wel van een driehoeksruil zoals bedoeld in het Sociaal Plan. Het CvB heeft dit advies niet overgenomen en negatief beslist op het verzoek om een vertrekpremie. Daarvoor is als eerste reden opgegeven dat een vertrekpremie bij overstap van ROC Flevoland naar
ROC Amsterdam in strijd is met het doel om mobiliteit tussen deze twee instellingen te bevorderen en dat overstap van de een naar de ander zoveel mogelijk wordt gezien als interne herplaatsing. Ten tweede is volgens het CvB geen sprake van driehoeksruil, omdat daarvoor vereist is dat een werknemer vertrekt van een van de andere organisatorische eenheden, terwijl [geïntimeerde] werkzaam was bij dezelfde organisatorische eenheid als haar boventallige collega. Ook beroept het CvB zich erop dat het tot zijn vrije beoordeling staat of sprake was van een naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing van de boventallige medewerker, en dat er tevoren geen driehoeksruil is afgesproken. Ten slotte is opgemerkt dat in de praktijk ook aan niet-boventalligen van dezelfde organisatorische eenheid een vertrekpremie werd verstrekt als boventalligheid door het vertrek werd verminderd, maar dat dit geen recht was volgens het Sociaal Plan en dat volgens het beleid in geval van herplaatsing bij een ‘zusterorganisatie’ geen vertrekpremie werd toegekend.

3.De vordering en beoordeling ervan in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft, kort weergegeven, gevorderd voor recht te verklaren dat zij recht heeft op de vertrekpremie en de weigering daarvan ten onrechte is, en ROC Flevoland te veroordelen tot betaling van 8 bruto maandsalarissen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Zij grondt deze vorderingen op de cao, het Sociaal Plan en art. 7:611 BW.
3.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een driehoeksruil zoals bedoeld in het Sociaal Plan en heeft 8 bruto maandsalarissen toegewezen met wettelijke rente en
ROC Flevoland veroordeeld in de proceskosten, onder afwijzing van de overige vorderingen.
3.3
Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde], nu vast staat dat zij niet boventallig is verklaard, slechts aanspraak kan maken op de vertrekpremie indien zij voldoet aan de, onder rechtsoverweging 2.7 opgenomen, voorwaarden die het Sociaal Plan stelt aan een driehoeksruil.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat van een driehoeksruil sprake is omdat:
a. a) ROC Flevoland niet gemotiveerd heeft betwist dat de overstap naar de afzonderlijke zelfstandige entiteit te Amsterdam geen interne overplaatsing is maar een nieuw dienstverband oplevert;
b) door het vrijwillige vertrek van [geïntimeerde] een boventallige collega zijn baan kon houden en ROC Flevoland niet heeft onderbouwd dat daarbij geen sprake was van naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing;
c) door het vertrek van [geïntimeerde] de boventalligheid bij ROC Flevoland is verminderd;
d) de opvatting van ROC Flevoland dat met 'dezelfde organisatorische eenheid' het gehele secundair proces bedoeld wordt (zie overweging 2.5) niet spoort met de tekst van het Sociaal Plan, waarin de verwijzing naar "een van de andere organisatorische eenheden" wijst op meer eenheden dan het primaire en secundaire proces;
e) aan de eerste twee van de drie voorwaarden voor een driehoeksruil is voldaan, en aan de derde (besluit van CvB) niet is voldaan, waaraan echter geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend omdat feitelijk wel sprake is van naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing.
De kantonrechter heeft het beroep op discretionaire bevoegdheid van het CvB tot toekenning van een vertrekpremie verworpen nu de motivering voor afwijzing ondeugdelijk is. Het flankerend beleid vereist niet dat [geïntimeerde] schade moet leiden door haar vertrek of niet haar eigen belang maar dat van haar boventallige collega beoogt te dienen. De door
ROC Flevoland aangevoerde omstandigheden maken de aanspraak van [geïntimeerde] op de vertrekpremie evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus de kantonrechter.

4.De beoordeling van de grieven

4.1
ROC Flevoland vordert in hoger beroep vernietiging van dit vonnis en bepleit dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. Met zeven grieven betoogt het ROC dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een driehoeksruil, miskent dat het CvB een discretionaire bevoegdheid heeft en ten onrechte het verweer heeft verworpen dat de overstap van [geïntimeerde], ondanks het feit dat de twee ROC’s verschillende rechtspersonen zijn, een interne overstap is (of daarmee op één lijn moet worden gesteld), waardoor er geen recht op een vertrekpremie als bedoeld in paragraaf 4 van het Sociaal Plan is ontstaan maar paragraaf 3.5 van het Sociaal Plan van toepassing is. Volgens ROC Flevoland is de vertrekpremie evident niet bedoeld voor situaties als die van [geïntimeerde].
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
4.2
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de uitleg van een Sociaal Plan dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde cao-norm. Het gaat daarbij om een uitleg naar objectieve maatstaven, dat wil zeggen dat voor die uitleg de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt niet aan op de bedoelingen van partijen bij de totstandkoming van het Sociaal Plan, voor zover die bedoelingen niet kenbaar zijn uit de tekst, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven uit de tekst volgt. Daarbij kan onder meer acht geslagen worden op de elders in het Sociaal Plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventuele bij het Sociaal Plan behorende schriftelijke toelichting moeten bij die uitleg worden betrokken (HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961).
Het bewijsaanbod van ROC Flevoland om met betrekking tot de strekking van het
Sociaal Plan personen te horen die bij de totstandkoming ervan betrokken waren wordt, gelet op het voorgaande, als een niet relevant aanbod gepasseerd.
4.3
Volgens ROC Flevoland is op de situatie van [geïntimeerde] paragraaf 3.5 van het Sociaal Plan van toepassing. Het hof ziet dat evenwel niet in. Deze paragraaf gaat immers over herplaatsing van boventallig verklaarde werknemers, en daartoe behoorde [geïntimeerde] niet.
Voor vrijwillig vertrek van niet boventallig verklaarde werknemers kent het Sociaal Plan geen regeling, behoudens de hierna te bespreken driehoeksruil.
4.4
Nu partijen daar verder over zwijgen, gaat het hof ervan uit dat er geen specifieke regeling is getroffen naar aanleiding van de onder 2.4 bedoelde verhuizing en opknipping van het domein Handel en Uiterlijke Verzorging waarvoor [geïntimeerde] werkzaam was, en dat er evenmin een algemene regeling in de cao staat, nu niet is verwezen naar een cao-regeling die daarop betrekking heeft. Kennelijk kan deze verplaatsing van werk naar de zusterorganisatie ROC Amsterdam ook niet worden gekwalificeerd als een overgang van onderneming, nu daarop geen beroep is gedaan en daarvoor ook onvoldoende feiten zijn gebleken. Partijen gaan er niet van uit dat [geïntimeerde] van rechtswege in dienst is gekomen bij ROC Amsterdam met behoud van haar anciënniteit, integendeel: [geïntimeerde] voert dit verlies van anciënniteit juist aan ter rechtvaardiging van haar beroep op flankerend beleid in het kader van een driehoeksruil.
[geïntimeerde] dient, gelet op het voorgaande, te worden aangemerkt als een vrijwillige vertrekker, zoals bedoeld in paragraaf 4 van het Sociaal Plan.
4.5
Tegen de hiervoor onder 3.3 sub d) weergegeven overweging van de kantonrechter heeft ROC Flevoland geen grief gericht, zodat ook het hof tot uitgangspunt neemt dat het niet strookt met de tekst van het Sociaal Plan om het gehele secundair proces te rekenen tot 'dezelfde organisatorische eenheid'. ROC Flevoland heeft vervolgens niet gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] onder de werkmaatschappij Lelystad viel en de boventallige collega waarvoor zij plaats maakte bij de werkmaatschappij Almere, afdeling Onderwijs & Innovatie, en dat dit verschillende organisatorische eenheden zijn zoals bedoeld in het Sociaal Plan dat geen nadere definitie geeft. Voor zover ROC Flevoland zich er in eerste aanleg op heeft beroepen dat deze tekst op aandringen van de bonden is opgenomen en is ontleend aan eerdere Sociale Plannen voor ROC Amsterdam, en daarmee zou willen betogen dat de bepaling anders gelezen moet worden dan [geïntimeerde] doet, komt daaraan geen betekenis toe: zoals reeds onder 4.2 is vermeld, komt het niet aan op de bedoelingen van partijen bij de totstandkoming van het Sociaal Plan, voor zover die bedoelingen niet kenbaar zijn uit de tekst, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven uit de tekst volgt.
ROC Flevoland heeft niet duidelijk gemaakt welke andere, van het standpunt van [geïntimeerde] afwijkende, betekenis naar objectieve maatstaven uit de hier bedoelde tekst volgt.
4.6
ROC Flevoland voert in hoger beroep aan dat niet is vastgesteld dat de door
[geïntimeerde] bedoelde collega van ontslag is gered door haar vertrek en dat evenmin is vastgesteld dat deze collega naadloos aansloot op de vacante functie en daarin duurzaam kon worden herplaatst. Volgens ROC Flevoland diende [geïntimeerde] dit te stellen en te bewijzen.
Naar het oordeel van het hof ziet ROC Flevoland echter over het hoofd dat [geïntimeerde] zulks wel degelijk heeft gesteld, onder andere in haar conclusie van repliek onder de punten 5 en 8, zij het dat zij geen concrete naam en functie heeft genoemd.
De vraag is of van [geïntimeerde] op dit punt een specifieker stelling verlangd kon worden, zoals ROC Flevoland in feite betoogt in zijn memorie van grieven. Daarin merkt het ROC op dat de identiteit van de betrokken collega nimmer is vastgesteld en dat zich tijdens het reorganisatieproces, dat geruime tijd in beslag heeft genomen, regelmatig situaties hebben voorgedaan waarin aanvankelijk boventallige werknemers, door verschuivingen in de formatie, uiteindelijk niet behoefden te worden ontslagen. Voorts wijst het ROC erop dat [geïntimeerde] haar werk is gevolgd en dus geen functie heeft achtergelaten.
4.7
Het hof beantwoordt de hiervoor gestelde vraag ontkennend. Hoewel het hof zich kan voorstellen dat ROC Flevoland met een driehoeksruil heeft bedoeld dat duidelijk zou zijn welke boventallige collega kon worden herplaatst op welke concreet vacant gemaakte functie, mag zij [geïntimeerde] in dit geval niet tegenwerpen dat zij die concrete gegevens niet kon verschaffen. ROC Flevoland heeft immers zelf niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden zij, na overheveling van het domein waarbinnen [geïntimeerde] werkte naar haar zusterorganisatie, voornemens was aan de niet boventallige [geïntimeerde] aan te bieden. Evenmin heeft het ROC aangevoerd dat die andere werkzaamheden kwalificaties vereisten waarover de 5 ‘bedreigde collega’s’ met de kortste dienstverbanden op de afvloeiingslijst, die door ROC Flevoland bij haar memorie van grieven is overgelegd, niet beschikten. Voorts heeft ROC Flevoland niet aangevoerd dat van die 5 collega’s omstreeks augustus 2012, toen werd beslist op het verzoek van [geïntimeerde] uit juni dat jaar, al bekend was (of dat redelijkerwijs te verwachten was) dat zij allen, ook zonder het vertrek van [geïntimeerde], niet meer boventallig zouden zijn.
Omdat deze informatie zich in het domein van ROC Flevoland bevindt, had het ROC haar betwisting beter moeten motiveren dan zij heeft gedaan. Zonder bedoelde nadere informatie kan niet van [geïntimeerde] worden verlangd dat zij haar stellingen nader zou onderbouwen.
4.8
Van de drie nadere voorwaarden voor een driehoeksruil die in overweging 2.7 zijn vermeld, is aan de eerste voldaan: [geïntimeerde] heeft een verzoek ingediend bij de regiegroep. Met de kantonrechter gaat het hof ervan uit dat aan de tweede voorwaarde (de door [geïntimeerde] achter te laten arbeidsplaats is in alle opzichten op korte termijn naadloos in te vullen door een boventallige collega) is voldaan, zoals onder 4.7 is overwogen, nu ROC Flevoland het [geïntimeerde] niet mag tegenwerpen dat zij geen concreter informatie over de achtergelaten functie kon verschaffen.
Met betrekking tot het derde punt staat vast dat het CvB het advies van de bezwarencommissie niet wenste over te nemen omdat volgens het CvB sprake is van een interne herplaatsing (of een daarmee te vergelijken geval) waarbij geen vertrekpremie past, waarbij het CvB zich beroept op discretionaire bevoegdheid, mede gelet op zijn verantwoordelijkheid voor de besteding van financiën die uit publieke middelen zijn verkregen.
Het hof is van oordeel dat het CvB niet duidelijk heeft gemaakt dat zo'n interne herplaatsing (als daarvan al sprake zou zijn) in de weg zou staan aan de kwalificatie van een driehoeksruil met de daaraan door het Sociaal Plan verbonden financiële gevolgen. Mogelijk heeft
ROC Flevoland wel gewild dat het CvB enige marge had bij de beoordeling waar het hier om gaat, maar de tekst van het Sociaal Plan biedt die ruimte naar het oordeel van het hof niet. De bedoelde uitzondering staat in ieder geval niet in de bewoordingen van de regeling omtrent de driehoeksruil, en volgt evenmin uit de overige tekst van het Sociaal Plan. De in paragraaf 3.5 van het Sociaal Plan geregelde herplaatsing van boventallig verklaarde werknemers van ROC Flevoland is, zoals eerder vastgesteld, niet van toepassing op [geïntimeerde].
ROC Flevoland heeft er ook niet op gewezen dat die paragraaf aanwijzingen bevat voor een andere uitleg van begrippen in de wel toepasselijke paragraaf 4. Naar objectieve maatstaven kan uit het enkele feit dat boventalligen binnen ROC Flevoland, voor wie een passende functie in de eigen organisatie ontbreekt, een herplaatsingsaanbod kunnen krijgen voor een passende functie binnen ROC Amsterdam nadat boventalligen uit die organisatie ongeschikt voor die functie zijn bevonden, niet worden afgeleid dat een vrijwillig vertrek van een niet boventallige naar de zusterorganisatie in de weg staat aan toepassing van de driehoeksruil. Het Sociaal Plan biedt het CvB ook niet de vrijheid om beperkingen aan te brengen die niet in het Sociaal Plan zelf zijn neergelegd, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan de nieuwe werkgever van de vrijwillige vertrekker, of rekening te houden met aan het vrijwillige vertrek verbonden voor- en nadelen voor betrokkene en eventuele andere persoonlijke motieven voor vertrek. Hoewel het hof wel wil aannemen dat het nooit de bedoeling van ROC Flevoland is geweest dat in gevallen als deze aanspraak op een vertrekpremie gemaakt kan worden, blijkt uit de hier doorslaggevende bewoordingen van het Sociaal Plan niet dat de vertrekpremie in de gegeven omstandigheden evident niet is bedoeld voor [geïntimeerde].
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van ROC Flevoland falen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en ROC Flevoland zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep
(salaris advocaat volgend liquidatietarief: 1 punt, tarief II).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 25 september 2013;
veroordeelt ROC Flevoland in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 683,- voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 april 2015.