ECLI:NL:GHARL:2015:2844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
14/00009
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar erfbelasting en hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het bezwaar tegen een aanslag in de erfbelasting niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur had een aanslag van € 46.772 opgelegd, samen met een verzuimboete van € 113, omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan. Belanghebbende stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat het bezwaarschrift door een foutieve adressering niet op tijd was ontvangen. Het Hof oordeelt dat het bezwaarschrift inderdaad buiten de termijn is ingediend, waardoor de niet-ontvankelijkheid terecht is vastgesteld. Daarnaast klaagt belanghebbende dat zij niet is gehoord in de bezwaarfase. Het Hof bevestigt dat de Inspecteur, gezien de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, niet verplicht was om belanghebbende te horen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00009
uitspraakdatum: 21 april 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2013, nummer AWB 13/1194, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een aanslag in de erfbelasting ten bedrage van € 46.772 opgelegd. Tegelijk is een verzuimboete van € 113 opgelegd.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 december 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij is namens belanghebbende verschenen en gehoord [A], alsmede namens de Inspecteur mr. [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Erflater, [C], is overleden [in] 2007. Erflater was weduwnaar van [D], overleden [in] 2003.
2.2
Erfgenamen van erflater zijn twee dochters, belanghebbende en [E].
2.3
Bij verklaring van erfrecht, verleden op 11 mei 2007 en gerectificeerd op 16 mei 2007, hebben de erfgenamen over en weer elkaar volmacht verleend onder meer voor het doen van de vereiste belastingaangiften.
2.4
Nadat de Inspecteur een aangiftebiljet tot het doen van aangifte in de erfbelasting had uitgereikt en er na twee aanmaningen geen aangifte was ontvangen, heeft de Inspecteur ambtshalve, met dagtekening 20 april 2010, aan belanghebbende, evenals aan haar mede-erfgenaam, een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een geschatte verkrijging van € 310.000 per erfgenaam. De erfbelasting bedraagt € 46.772. Tevens heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 113 wegens het niet doen van aangifte. Op het aanslagbiljet stond als postadres van het belastingkantoor waarbij bezwaar gemaakt moest worden: Postbus 10014, 8000 GA Zwolle.
2.5
Het aanslagbiljet is per post verstuurd aan het woonadres van belanghebbende. De aanslag is kort na 20 april 2010 door belanghebbende ontvangen.
2.6
Tot de gedingstukken behoort een als bezwaarschrift aangeduide brief met dagtekening 5 mei 2010. Die brief is gericht aan:
"
Belastingdienst Randmeren
Afdeling erfbelasting
Postbus 2500
8000 WX Zwolle".
2.7
Op 5 augustus 2010 heeft de Ontvanger een aanmaning tot betaling gestuurd aan het adres van [E] en op 7 september 2011 heeft de Ontvanger zowel aan belanghebbende als aan [E] op hun woonadressen een aanmaning tot betaling gestuurd. Nadat de betaling van de aanslag was uitgebleven, heeft de Ontvanger op 26 juli 2012 loonbeslag aangekondigd. Belanghebbende heeft bij brief van 9 augustus 2012, gericht aan de Ontvanger en door deze op 13 augustus 2012 ontvangen, uitstel van betaling voor de aanslag gevraagd. Als bijlage is een afschrift meegestuurd van de brief bedoeld onder 2.6. Deze brief heeft de Ontvanger doorgezonden aan de Inspecteur, die de brief op 7 september 2012 heeft ontvangen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil zijn de vragen of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden aanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de Inspecteur belanghebbende terecht in het bezwaar niet heeft gehoord. Ten slotte is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar het Hof begrijpt, terugwijzing naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
4.2
Gelet op de dagtekening van de aanslag van 20 april 2010 eindigde - nu tussen partijen niet in geschil is dat de aanslag op 20 april 2010 is bekendgemaakt - de bezwaartermijn met 1 juni 2010.
4.3
Belanghebbende stelt dat zij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Zij wijst op het bezwaarschrift met dagtekening 5 mei 2010, dat verstuurd zou zijn op 10 mei 2010. De Inspecteur betwist niet dat het bezwaarschift op 10 mei 2010 is verstuurd, maar stelt dat dit bezwaarschrift door een van de zijde van belanghebbende gemaakte fout in de adressering - waarbij het postbusnummer (2500) is verwisseld met een niet bij de Belastingdienst in gebruik zijnd antwoordnummer (2500) - niet binnen de bezwaartermijn bij hem is ingekomen. Pas na tussenkomst van de Ontvanger heeft de Inspecteur (een afschrift van) het bezwaarschrift ruim na afloop van de bezwaartermijn op 7 september 2012 ontvangen.
4.4
Het Hof stelt vast dat de verzending van het bezwaarschift op 10 mei 2010 tussen partijen niet in geschil is. Het beroep van belanghebbende op het postboek waarin die verzending is opgenomen is derhalve niet relevant. In geschil is of het bezwaar kort na 10 mei 2010 bij de Inspecteur is ingekomen. Vast staat dat het bezwaarschrift een onjuiste adressering draagt, op grond waarvan aannemelijk is dat het bezwaarschrift zoals dat is verzonden op 10 mei 2010 ter post is bezorgd op een ander adres dan dat van de Inspecteur. Deze onjuiste adressering komt voor rekening en risico van belanghebbende. De mondelinge verklaring van een medewerker van PostNL dat ingeval van een verwisseling van postbusnummer en antwoordnummer PostNL zelf zorg draagt voor een terpostbezorging op het juiste adres acht het Hof, tegenover de door de Inspecteur overgelegde schriftelijke verklaring van PostNL dat zij deze gang van zaken niet kan bevestigen, daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling van belanghebbende dat nu de Ontvanger pas op 26 juni 2012 een invorderingsmaatregel heeft aangekondigd ervan mag worden uitgegaan dat de Inspecteur het bezwaarschrift kort na 10 mei 2010 heeft ontvangen, omdat het verzoek tot uitstel van betaling in dezelfde envelop is verstuurd als voormeld bezwaarschift. Het Hof vindt bij gebreke aan (een schriftelijk) bewijs van uitstel van betaling, geen bevestiging van die stelling van belanghebbende. De omstandigheid dat belanghebbende tweemaal is aangemaand tot betaling van de aanslag wijst veeleer op het tegendeel.
4.5
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bezwaarschrift buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.
4.6
Nu belanghebbende geen, althans onvoldoende concrete, omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat zij zowel voor de aanslag als de boete in verzuim is geweest en van dergelijke omstandigheden ook overigens niet is gebleken, heeft de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7
Belanghebbende klaagt erover dat zij ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bezwaarfase niet is gehoord. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij ‘verweerder’ is vervangen door ‘de Inspecteur’ en ‘eiseres’ door ‘belanghebbende’:
“De Inspecteur heeft in zijn brief van 28 september 2012 gesteld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk was, maar belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en verzocht met hem contact op te nemen. Hierop heeft een brief- en emailwisseling plaats gevonden waarbij een afspraak is gemaakt op 12 november 2012. De gemachtigde van belanghebbende heeft deze afspraak afgezegd, waarna een nieuwe afspraak is gemaakt op 17 december 2012. Ook deze afspraak is door de gemachtigde afgezegd. Op 2 januari 2013 heeft de Inspecteur per email een voorstel gedaan met een aantal data voor een hoorgesprek. Hierop is door de gemachtigde niet meer gereageerd en de Inspecteur heeft op 26 februari 2013 uitspraak gedaan zonder de Inspecteur (Hof: bedoeld zal zijn: belanghebbende) te horen. Gelet op de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar mocht de Inspecteur naar het oordeel van de rechtbank evenwel afzien van het horen van eiser.”
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing betreffende de grief omtrent het niet horen heeft genomen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 21 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma )
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 april 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.