ECLI:NL:GHARL:2015:2846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
14-00386
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake aanslagen in het recht van successie

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 22 juli 2010 een uitspraak deed over aanslagen in het recht van successie met betrekking tot de nalatenschap van mevrouw [X]. De erven [Z] (hierna: verzoekers) hebben in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank aangevochten, maar dit werd door het gerechtshof Leeuwarden op 28 juni 2011 ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft op 24 februari 2012 het beroep in cassatie van verzoekers eveneens ongegrond verklaard. Op 30 augustus 2013 hebben verzoekers een verzoek tot herziening ingediend bij de rechtbank, dat werd afgewezen. Dit leidde tot het hoger beroep dat voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De kern van het herzieningsverzoek is gebaseerd op een melding van de Staatssecretaris van Financiën, die in een verweerschrift in cassatie op 12 september 2011 stelde dat de prijzen op de woningmarkt medio 2007 begonnen te dalen, wat verzoekers als een nieuw feit beschouwen. Het hof oordeelt dat verzoekers onredelijk lang hebben gewacht met het indienen van hun herzieningsverzoek, aangezien dit bijna twee jaar na de kennisname van het novum is ingediend. Het hof overweegt dat de periode waarin verzoekers met de Inspecteur hebben gecorrespondeerd niet kan worden geëxcuseerd, omdat er gedurende meer dan twaalf maanden geen actie is ondernomen.

Uiteindelijk concludeert het hof dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het hof beslist zoals de rechtbank had behoren te doen. Verzoekers krijgen het door hen betaalde griffierecht terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 april 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00386
uitspraakdatum:
21 april 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X]te
[Z](hierna: verzoekers)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 maart 2014, nummer AWB LEE 13/2615, in het geding tussen verzoekers en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De rechtbank Leeuwarden (thans: de rechtbank Noord-Nederland; hierna aan te duiden als de Rechtbank) heeft op 22 juli 2010 onder nummer 09/1414 uitspraak gedaan op het beroep van verzoekers tegen de hun opgelegde aanslagen in het recht van successie inzake de nalatenschap van mevrouw [X].
1.2
Bij uitspraak van 28 juni 2011 (nr. 10/00197) heeft het gerechtshof Leeuwarden (thans: het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) het hoger beroep van verzoekers ongegrond verklaard.
1.3
De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 februari 2012 (nr. 11/03126) het beroep in cassatie van verzoekers ongegrond verklaard.
1.4
Bij brief van 29 augustus 2013, ontvangen bij de Rechtbank op 30 augustus 2013, hebben verzoekers de Rechtbank verzocht de hiervoor genoemde uitspraak van de Rechtbank te herzien.
1.5
De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
1.6
Verzoekers hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], optredende voor zichzelf en als gemachtigde van de overige verzoekers, bijgestaan door zijn kleinzoon, alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.1
De gemachtigde van verzoekers heeft een pleitnota overgelegd.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2
Verzoekers voeren aan dat de melding van de Staatssecretaris van Financiën opgenomen in het verweerschrift in cassatie van 12 september 2011, inhoudende dat de prijzen op de woningmarkt niet eerst eind 2007, maar reeds medio 2007 begonnen te dalen, het door hen bedoelde novum vormt. De Rechtbank was daarmee niet bekend bij het doen van haar uitspraak van 22 juli 2010 en verzoekers zijn daarmee niet eerder bekend geworden dan na ontvangst van het verweerschrift in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën kort na 12 september 2011.
2.3
Van degene die om herziening verzoekt mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (vgl. HR 20 februari 2015, 14/05686, ECLI:NL:HR:2015:357).
2.5
Verzoekers hebben in september 2011 kennis gekregen van het door hen gestelde novum. Zij hebben na ontvangst van het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 bij brief van 28 februari 2012 aan de Inspecteur verzocht om heroverweging van de aanslagen. Na de afwijzing door de Inspecteur van dat verzoek om de aanslagen ambtshalve te verminderen heeft een nadere correspondentie tussen verzoekers en de Inspecteur plaatsgevonden, waarbij het verzoek en de afwijzing werden herhaald. Bij brief van 10 juli 2012 liet de Inspecteur verzoekers weten dat hij het dossier sloot en niet meer zou reageren op eventuele vervolgbrieven. Vervolgens hebben verzoekers, naar zij stellen, een jaar gewacht, en de zaak bij brief van 24 juli 2013 opnieuw aan de Inspecteur voorgelegd. De Inspecteur heeft verzoekers bij brief van 8 augustus 2013 laten weten dat niet ambtshalve tot vermindering van de aanslagen zou worden overgegaan. Verzoekers hebben daartegen bij brief van 14 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend, waarop de Inspecteur bij brief van 19 augustus 2013 heeft laten weten dat tegen de beslissing van 8 augustus 2013 geen mogelijkheid van bezwaar openstond. Ten slotte hebben verzoekers het op 30 augustus 2013 bij de Rechtbank ingekomen verzoek om herziening ingediend.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2010 bijna twee jaar nadat verzoekers kennis hadden gekregen van het door hen gestelde novum is ingediend.
2.7
In een geval als het onderhavige, waarin een belanghebbende op de hoogte raakt van een door hem als novum aangemerkte omstandigheid op een moment waarop nog niet op het ingestelde beroep in cassatie is beslist in de zaak waarop dat gestelde novum betrekking heeft, acht het Hof het niet onredelijk dat de belanghebbende met het instellen van het herzieningsverzoek wacht totdat de Hoge Raad in de betreffende zaak arrest heeft gewezen. Voor de vraag of verzoekers niet onredelijk lang hebben gewacht met de indiening van hun verzoek zal het Hof daarom als aanvangsdatum de datum hanteren waarop het arrest is gewezen, te weten 24 februari 2012.
2.8
Na evenvermeld arrest is anderhalf jaar verstreken tot het indienen van het herzieningsverzoek. In die periode hebben verzoekers van 28 februari 2012 tot 10 juli 2012 en vervolgens tussen 24 juli 2013 en 19 augustus 2013, derhalve in totaal gedurende ruim vijf maanden, met de Inspecteur gecorrespondeerd over vermindering van de aanslagen. Gedurende meer dan twaalf maanden hebben verzoekers geen actie ondernomen.
2.9
In het midden kan blijven of de perioden waarin door verzoekers met de Inspecteur hebben gecorrespondeerd moeten worden geëcarteerd uit de tijd tussen het wijzen van het arrest en het indienen van het herzieningsverzoek, aangezien de periode waarin verzoekers geen actie hebben ondernomen op zich al meer dan twaalf maanden bedroeg.
2.1
Het vorenoverwogene brengt mee dat verzoekers onredelijk lang hebben gewacht met de indiening van het herzieningsverzoek. De Rechtbank had het verzoek daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Slotsom
2.11
Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2010 met nummer 09/1414 moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en beslissen zoals de Rechtbank had behoren te doen.

3.Proceskosten en griffierecht

4
3.1
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3.2
In de omstandigheid dat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd ziet het Hof aanleiding te bepalen dat door de griffier van het Hof het door verzoekers in hoger beroep betaalde griffierecht aan verzoekers wordt terugbetaald.

4.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek om herziening van de uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2010 met nummer 09/1414; en
- bepaalt dat door de griffier van het Hof het door verzoekers in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 aan verzoekers wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter,
mr. P. van der Wal en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
21 april 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 april 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.