In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een agrarisch bedrijf, tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De heffingsambtenaar van de gemeente Tubbergen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 761.000 voor de onroerendezaakbelastingen, met een gebruikersbelasting berekend op € 577.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 10 maart 2015 in Arnhem werd belanghebbende vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar niet ter zitting verscheen. Het Hof beoordeelde de zaak en concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de heffingsmaatstaf correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de waarde van de woondelen, zoals de woning en de bijbehorende grond, buiten aanmerking moest worden gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf. Het Hof volgde de stelling van belanghebbende dat de waarde van de grond bij de woning op € 54.400 moest worden vastgesteld, in plaats van de door de heffingsambtenaar voorgestelde waarde.
Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de aanslag gebruikersbelasting moest worden verminderd tot € 564, en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.525. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de gebruikersbelasting, en de heffingsambtenaar werd gelast de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten te vergoeden.