ECLI:NL:GHARL:2015:2914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
14/00702
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake heffingsmaatstaf onroerendezaakbelastingen voor agrarisch bedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een agrarisch bedrijf, tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De heffingsambtenaar van de gemeente Tubbergen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 761.000 voor de onroerendezaakbelastingen, met een gebruikersbelasting berekend op € 577.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 maart 2015 in Arnhem werd belanghebbende vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar niet ter zitting verscheen. Het Hof beoordeelde de zaak en concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de heffingsmaatstaf correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de waarde van de woondelen, zoals de woning en de bijbehorende grond, buiten aanmerking moest worden gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf. Het Hof volgde de stelling van belanghebbende dat de waarde van de grond bij de woning op € 54.400 moest worden vastgesteld, in plaats van de door de heffingsambtenaar voorgestelde waarde.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de aanslag gebruikersbelasting moest worden verminderd tot € 564, en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.525. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de gebruikersbelasting, en de heffingsambtenaar werd gelast de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummer 14/00702
uitspraakdatum: 21 april 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2014, nummer AWB 14/229,
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tubbergen(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 761.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen opgelegd ter zake van de eigendom en ter zake van het gebruik van de onroerende zaak. De aanslag ter zake van het gebruik (hierna: de aanslag gebruikersbelasting) is berekend naar een waarde van € 577.000.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en - naar het Hof begrijpt - de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij de uitspraak van 7 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is bij aangetekend schrijven van 26 januari 2015 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 10 maart 2015 om 11.00 uur te Arnhem. Deze brief is blijkens informatie op de website mijnpakket.postnl.nl bezorgd op 27 januari 2015 om 7.40 uur op het adres Postbus [...], [Z] en aldaar om 8.55 uur afgehaald. Namens de heffingsambtenaar is niemand ter zitting verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een agrarisch object (rundveehouderij), bestaande uit een (bedrijfs)woning met garage en diverse bedrijfsgebouwen (stallen, mestkelders, mestvaalt, schuren, werktuigbergingen/wagenloodsen en plaat-/sleufsilo). De onroerende zaak is gelegen op een perceel van 29.324 m2, waarvan 11.719 m2 in de waardering is betrokken. Van de in de waardering betrokken grond behoort 600 m2 bij de woning.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil naar welke heffingsmaatstaf de aanslag gebruikersbelasting moet worden berekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde moet worden toegekend aan de woondelen, in het bijzonder aan de bij de woning behorende grond. Deze waarde dient bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking te worden gelaten.
3.2
Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting tot een aanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 515.000.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In de Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2013 van de gemeente Tubbergen (hierna: de Verordening) - gepubliceerd op de website decentrale.regelgeving.overheid.nl - is, in overeenstemming met de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet, onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting (…)
Artikel 2 Belastingobject
(…)
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op de grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar als bedoeld in artikel 1.
(…)
Artikel 4 Vrijstellingen
(…)
(…)
1n afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. de gebruikersbelasting: 0,1096%;
b. (…)”
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van één onroerende zaak welke niet in hoofdzaak tot woning dient. Dit berust niet op een onjuist juridisch uitgangspunt. Derhalve is terecht een aanslag gebruikersbelasting opgelegd.
4.3
Op grond van artikel 4, lid 3, van de Verordening in samenhang met artikel 220e van de Gemeentewet (woondelenvrijstelling) dient bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, buiten aanmerking te worden gelaten. Tussen partijen niet in geschil dat in het onderhavige geval de waarden van de woning en de garage en de waarde van de bij de woning behorende grond buiten aanmerking moeten blijven.
4.4
De bewijslast dat de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting niet te hoog is vastgesteld, rust op de heffingsambtenaar.
4.5
De heffingsambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt in de procedure voor de Rechtbank een op 21 februari 2014 door de WOZ-taxateur [B] opgemaakt taxatierapport overgelegd, waarin met behulp van de agrarische taxatiewijzers de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012 is bepaald op € 803.000. In het taxatierapport is een uitsplitsing gemaakt van de waarde per gedeelte van de onroerende zaak. De waarde van de bij de woning behorende grond is daarbij bepaald op 600 m2 à € 15,19 (gemiddelde grondwaarde) ofwel € 9.114.
4.6
Belanghebbende betoogt - onder verwijzing naar de desbetreffende taxatieopbouw - dat in het taxatierapport van de heffingsambtenaar aan de woondelen een waarde is toegekend van in totaal € 242.001 (woning € 214.500, garage inclusief asbestcorrectie € 18.387, grond bij woning € 9.114). Derhalve resulteert volgens het taxatierapport, dat uitgaat van de door de heffingsambtenaar verdedigde grondwaarde, een grondslag voor de gebruikersheffing van € 803.000 verminderd met € 242.001, ofwel € 560.999. Belanghebbende stelt dat de aanslag gebruikersheffing alleen al om die reden tot een te hoog bedrag is opgelegd. De heffingsambtenaar heeft deze stelling niet, althans onvoldoende, weersproken, zodat hij reeds hierom niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
4.7
Belanghebbende betoogt verder dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling van de bij de woning behorende grond ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde grondwaarde. Belanghebbende staat een (gestaffelde) waarde voor van (400 m2 x € 124,50) plus (200 m2 x € 23) ofwel € 54.400.
4.8
Beide partijen wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op onderdeel 1.3 van de “Taxatiewijzer en kengetallen, deel 20A, Grond bij agrarische objecten, waardepeildatum 1 januari 2012” (hierna: de Taxatiewijzer), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“1.3 Splitsing van de kavelwaarde bij objecten met een woning
Bij objecten met een woning moet de uiteindelijke kavelwaarde gesplitst worden in een waarde voor de tuin (2030) en het erf (2110).
Deze splitsing van de kavelwaarde kan op 2 manieren;
I. Op basis van een gemiddelde waarde
II. Op basis van de het toerekenen van de “dure” prijs per m2 aan de tuin van de woning (2030).”
De heffingsambtenaar past in zijn berekeningswijze splitsingsmethode I toe, belanghebbende past splitsingsmethode II toe.
4.9
Volgens bijlage 4 bij de Taxatiewijzer luidt de grondstaffel voor een erf Twente als volgt:
Met woning Zonder woning
0 t/m 400 € 124,50 per m2 € 53,00 per m2
401 t/m 1000 € 23,00 per m2 € 23,00 per m2
1001 t/m 4500 € 17,50 per m2 € 17,50 per m2
4501 t/m 7500 € 10,00 per m2 € 10,00 per m2
vanaf 7501 € 5,50 per m2 € 5,50 per m2
4.1
Splitsingsmethode I houdt voor het onderhavige geval in dat de waarde van het gehele perceel wordt bepaald op basis van de onder 4.9 vermelde grondstaffel, voor de situatie “met woning”, waarna de aldus gevonden waarde gelijkelijk over de gehele oppervlakte wordt omgeslagen en waaruit derhalve een voor iedere m2 van het perceel gelijke waarde voortvloeit.
4.11
De heffingsambtenaar betoogt dat keuze voor splitsingsmethode I het meest voor de hand ligt, nu het in dit geval niet gaat om een reguliere woning met een dito hogere grondprijs maar om een bedrijfswoning. Een agrariër die het bedrijf wil kopen heeft vooral belang bij goed bruikbare en economisch rendabele bedrijfsopstallen of agrarische gronden en zal niet bereid zijn extra te betalen voor de aanwezige woning en tuin. Uit plaatselijke referentiegegevens is ook niet gebleken van een van de overige gronden afwijkende, hogere, grondwaarde voor de bedrijfswoning dan wel de tuin. De heffingsambtenaar verwijst hiervoor naar de in het taxatierapport opgenomen verkoopgegevens van de referentieobjecten [b-straat] 14 en [c-straat] 1. Voorts stelt de heffingsambtenaar dat uit de jurisprudentie betreffende vermogensetikettering kan worden afgeleid dat een (tuin bij een) bedrijfswoning niet zonder meer een hogere waarde vertegenwoordigt.
4.12
Uit de omstandigheid dat de in de Taxatiewijzer genoemde grondstaffel voor een erf met woning aan de eerste 400 m2 grond een hogere waarde toekent dan de grondstaffel voor een erf zonder woning, terwijl de staffels overigens gelijk luiden, volgt naar het oordeel van het Hof dat de aanwezigheid van een woning dan wel mogelijkheid om een woning te bouwen een meerwaarde oplevert welke in beginsel aan de grond onder en bij de woning dient te worden toegerekend. Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in zijn stelling dat uit de in het taxatierapport genoemde verkopen van een tweetal referentieobjecten in de gemeente Tubbergen niet blijkt dat ook in het onderhavige geval de grond onder en bij de woning een dergelijke meerwaarde vertegenwoordigt. Nog afgezien van de vraag of de genoemde gebruikte referentieobjecten voldoende vergelijkbaar en/of bruikbaar zijn berust de stelling van de heffingsambtenaar slechts op de door de taxateur aangegeven splitsing van de verkoopprijzen, waarbij aan de grond - zonder verdere toelichting - een waarde is toegekend overeenkomstig de door hem voorgestane splitsingsmethode I. Het voorgaande brengt mee dat de door belanghebbende voorgestane splitsingsmethode II, waarbij de “dure” prijs per m2 aan de grond onder en bij de woning wordt toegerekend, mag worden toegepast. Hetgeen de heffingsambtenaar overigens nog heeft aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
4.12
Op grond van het voorgaande berekent het Hof de waarde van de grond bij de woning, met belanghebbende (zie 4.7) op € 54.400.
4.13
Uit het vorenstaande volgt dat de woondelenvrijstelling dient te worden berekend op € 214.500 (woning) + € 18.387 (garage) + € 54.400 (grond bij woning) = € 287.287. Uitgaande van de in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde totale waarde van € 803.000, bedraagt de heffingsmaatstaf van de gebruikersbelasting derhalve € 803.000 verminderd met € 287.287, ofwel (afgerond) € 515.000. De aanslag gebruikersbelasting dient derhalve te worden verminderd tot 0,1096% van € 515.000, ofwel € 564.
4.12
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vast:
- bezwaarschrift € 244
- taxatierapport € 314,60 (4 uur à € 65 + 21% BTW)
- uittreksels openbare registers € 6,40
- beroepschrift + verschijnen zitting Rechtbank € 980
- hogerberoepschrift + verschijnen zitting Hof € 980
Gewicht van de zaak: 1 -------------
Totaal € 2.525,--

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de gebruikersbelasting;
- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar met betrekking tot de gebruikersbelasting;
- vermindert de aanslag gebruikersbelasting tot € 564;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.525;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 45 en € 122 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.G.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
21 april 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 april 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.