2.De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten, voor zover thans van belang:
a. Partijen zijn op [datum] in gemeenschap van goederen gehuwd.
Het huwelijk is ontbonden op 28 mei 2003 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 29 januari 2003 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
b. De man, geboren op [geboortedatum], is enig aandeelhouder en statutair directeur van de besloten vennootschap [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap]).
Bij pensioenbrief van 14 december 1993(productie 1 bij akte van 12 oktober 2011) zijn door [de vennootschap] aan de man pensioentoezeggingen gedaan. De pensioenregeling is in eigen beheer uitgevoerd. In de pensioenbrief is onder meer het volgende vermeld:
“(…) De vennootschap verleent vanaf de datum van de indiensttreding(hof: 15 januari 1992)
aan de werknemer de navolgende pensioen aanspraken, omvattende een ouderdoms- en weduwenpensioen, alsmede een overbruggingspensioen, zoals hierna omschreven (…)
Ouderdomspensioen
Een levenslang ouderdomspensioen, ingaande 30 maart 2007 hierna te noemen de pensioendatum.(…)
Overbruggingspensioen
Een overbruggingspensioen ter grootte van de op het levenslang ouderdomspensioen in mindering gebrachte franchise voor de AOW vermeerderd met de premies voor de volksverzekeringen die tengevolge van de pensioenen verschuldigd zijn, ingaande op de pensioendatum en uit te keren tot uiterlijk de eerste van de maand waarin de werknemer 65 jaar wordt.
Uitstel
Indien de werknemer op de pensioendatum nog als directeur aan de vennootschap verbonden is, kunnen het ouderdoms- en het overbruggingspensioen niet eerder ingaan dan na beëindiging van deze functie. (…)”.
[de vennootschap] heeft op haar beurt een kapitaal van
f564.858,- bij Avero Achmea (voorheen: Prudential Leven N.V.) verzekerd. Het betreft hier een polis met een zogenaamde pensioenclausule (nummer [polisnummer]).
c. Bij dagvaarding van 5 augustus 2008 heeft de vrouw, geboren op [geboortedatum], de procedure met zaaknummer 254022 / HA ZA 08-1760 bij de rechtbank Utrecht aanhangig gemaakt. In die procedure heeft zij gevorderd bij vonnis – voor zover thans van belang en samengevat – de man en [de vennootschap] te veroordelen tot afstorting van de helft van het binnen [de vennootschap] opgebouwde ouderdoms- en overbruggingspensioen.
d. Op 14 oktober 2008 heeft de man IMS opgericht. De man is enig aandeelhouder en statutair directeur van deze vennootschap. In de tussen de man en IMS is op diezelfde datum een aanvullende arbeidsovereenkomst gesloten, waarin de volgende bepaling is opgenomen:
“(…)ARTIKEL 5: INGANGSDATA VAN DE VERSCHILLENDE PENSIOENEN
1.Ouderdomspensioen
A. De dienstbetrekking is nog in stand:
a. Indien de dienstbetrekking op pensioendatum nog in stand is, gaat het pensioen in op pensioendatum.
b. In afwijking hiervan kunnen werknemer en werkgever in onderling overleg bepalen dat het pensioen uiterlijk ingaat op het moment dat de dienstbetrekking eindigt, dan wel zoveel eerder als zij zijn overeengekomen.
c. Indien het ouderdomspensioen echter 100% komt te bedragen van het pensioengevend loon voor de 65-jarige leeftijd, mag pensioen ook ingaan uiterlijk op het tijdstip waarop werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt.(…)
e. Indien het ouderdomspensioen echter 100% komt te bedragen van het pensioengevend loon op of na de 65-jarige leeftijd, moet het pensioen ook ingaan uiterlijk op dat tijdstip.
f. Het pensioen kan nooit later ingaan dan het moment waarop werknemer de 70-jarige leeftijd bereikt. (…)”.
e. Op of omstreeks 1 februari 2009 heeft de man, dan wel [de vennootschap], Avero Achmea een bedrag van € 326.623,42 laten overmaken naar een bankrekening van IMS. Tijdens de procedure ter zake de pensioenverevening is dit niet aan de vrouw kenbaar gemaakt.
f. In het tussenvonnis van 16 juni 2010 heeft de rechtbank Utrecht (zaaknummer 254022, productie 8 achter tabblad 4) onder 4.25. overwogen:
“(…)Dit betekent dat het overbruggingspensioen niet kan worden aangemerkt als een tijdelijk pensioen als bedoeld in artikel 1 lid 3 WVPS dat van verevening is uitgezonderd, maar dat de tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde overbruggingspensioenrechten voor verevening in aanmerking komen.(…)”.
Onder 4.39. van hetzelfde tussenvonnis heeft de rechtbank met betrekking tot de ingangsdatum overwogen:
“(…) De inhoud van de pensioenbrief, waarin de pensioenaanspraken zijn geregeld, dient als uitgangspunt voor de berekening van het kapitaal dat nodig is ter nakoming van de pensioenaanspraken. Echter, in afwijking van de inhoud van de pensioenbrief dient met betrekking tot de ingangsdatum inzake het overbruggingspensioen te worden uitgegaan van de datum van 1 april 2012 (zijnde de eerste maand volgend op de maand waarin [geïntimeerde sub 1] 65 jaar is geworden), en met betrekking tot de pensioendatum inzake het ouderdomspensioen te worden gegaan van de pensioendatum van 1 april 2017 (zijnde de eerste maand volgen op de maand waarin [geïntimeerde sub 1] 70 jaar is geworden), zoals [geïntimeerden] heeft gesteld en [appellante] niet heeft betwist. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat het uitstellen van de pensioendatum is strijd is met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst.(…)”
g. In het eindvonnis van de rechtbank Utrecht van 29 december 2010 (zaaknummer 254022, productie 9.2.2. bij conclusie van antwoord/eis in reconventie) heeft de rechtbank onder 2.4 overwogen:
“(…)Nu partijen het erover eens zijn, dus ook [de vennootschap] en [geïntimeerde sub 1] onderling, dat gelet op de fiscale wetgeving en de omstandigheid dat de pensioendatum als bedoeld in de pensioenbrief is uitgesteld, in de zin dat de pensioendatum thans is bepaald op 1 april 2017, het overbruggingspensioen moet worden omgezet in ouderdomspensioen, zal de rechtbank bij haar verdere beoordeling c.q. berekening van het kapitaal dat nodig is ter verzekering van het aan [appellante] toekomend vereveningsdeel van de pensioenaanspraak ex artikel 2 WVPS van [geïntimeerde sub 1] jegens [de vennootschap], de omzetting van het overbruggingspensioen in het ouderdomspensioen als een van de uitgangspunten nemen. (…)”.
Vervolgens heeft de rechtbank de man en [de vennootschap] onder meer veroordeeld om in het kader van de pensioenverevening onder een door de vrouw aan te wijzen verzekeringsmaatschappij zorg te dragen voor afstorting van € 185.489,36, vermeerderd met € 618,- per maand met ingang van 1 november 2010 tot de datum waarop het bedrag van € 185.489,36, inclusief de maandelijkse verhogingen, onder de verzekeringsmaatschappij is afgestort. Voorts zijn de man en [de vennootschap] veroordeeld om binnen twee weken aan de externe pensioenverzekeraars onherroepelijke volmachten te verstrekken inhoudende dat deze pensioenverzekeraars vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maandelijks aan de vrouw dienen uit te keren het aandeel van het ouderdomspensioen van de man waarop de vrouw recht heeft.
Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
h. De man heeft op 4 januari 2011 de concept-volmachten ter beoordeling aan de toenmalige advocaat van de vrouw gestuurd. Uit de volmacht aan Avero Achmea is op dat moment gebleken dat de waarde van de polis op 3 februari 2009 was overgedragen aan IMS.
i. Ter uitvoering van het vonnis heeft de man dan wel [de vennootschap] of IMS door tussenkomst van de deurwaarder € 187.004,- afgestort op polisnummer [polisnummer] bij ASR Levensverzekering N.V.
j. Ter comparitie van partijen op 20 september 2011 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over – kort gezegd – de inrichting van de polis en het aanhangsel voor wat betreft de afkoopmogelijkheid en de onherroepelijkheid van de begunstiging. Partijen hebben voorts hun geschil beperkt tot de ingangsdatum van het pensioen.