ECLI:NL:GHARL:2015:3512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
200.110.776
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot rekening en verantwoording door bewindvoerder over het beheer van de erflaatster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3] om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de erflaatster. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en de geïntimeerden over de wijze waarop rekening en verantwoording is afgelegd na het overlijden van de erflaatster op 22 december 2007. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 15 april 2014, waarin het hof had gelast dat [geintimeerde sub 1] bepaalde documenten diende te overleggen aan [appellante]. Tijdens een comparitie van partijen op 9 juli 2014 is besproken of de overgelegde stukken een deugdelijke rekening en verantwoording vormden. [appellante] handhaafde haar vorderingen van € 110.371,75 en € 7.850,- in verband met onrechtmatige onttrekkingen door [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3]. Het hof heeft vervolgens de grieven van [appellante] beoordeeld en vastgesteld dat [geintimeerde sub 1] gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen over de periode van 1 januari 1999 tot 13 juli 2006, en dat hij dit niet heeft gedaan. Het hof oordeelt dat [geintimeerde sub 1] ook na het overlijden van de erflaatster het beheer over haar vermogen heeft voortgezet en dat hij verplicht is om hierover verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. De zaak is verwezen naar de rol voor het overleggen van bankafschriften door [appellante] en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.776
(zaaknummer rechtbank Utrecht 292497)
arrest van de zesde kamer van 19 mei 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. E.W.T. Buers,
tegen:

1.[geintimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geintimeerde sub 1],
advocaat: mr. E.H. de Jonge-Wiemans;
2. [geintimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geintimeerde sub 2],
niet verschenen;
3. [geintimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geintimeerde sub 3],
advocaat: mr. E.H. de Jonge-Wiemans;
4. [geintimeerde sub 4],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geintimeerde sub 4],
niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 15 april 2014. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 9 juli 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Vervolgens heeft het hof wederom arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 15 april 2014 in het incident [geintimeerde sub 1] gelast
binnen twee weken na dagtekening van het tussenarrest aan [appellante] te verstrekken:
de afschriften van de girorekening met nummer 12072 van erflaatster over de jaren 2002-2007;
de facturen van de accountant van erflaatster die betrekking hebben op werkzaamheden die voor erflaatster zijn verricht met de specificaties van deze werkzaamheden;
de belastingaangiften van de erflaatster vanaf het jaar 2002.
2.2
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [geintimeerde sub 1] deze stukken overgelegd, voor zover nog aanwezig. Met partijen is vervolgens ter comparitie besproken of door overlegging van deze stukken een deugdelijke rekening en verantwoording is afgelegd. [appellante] heeft verklaard dat dit niet het geval is en dat zij haar vorderingen ter grootte van
€ 110.371,75 en € 7.850,- in verband met onrechtmatige onttrekkingen door [geintimeerde sub 1] respectievelijk [geintimeerde sub 3] handhaaft.
2.3
Het hof zal thans overgaan tot beoordeling van de grieven genummerd 2 tot en met 11 en de vermeerdering van eis aan de zijde van [appellante]. Deze grieven betreffen in de kern twee stellingen van [appellante], te weten:
[geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3] zijn gehouden rekening en verantwoording af te leggen over het beheer dat zij hebben gehad over het inkomen en vermogen van de erflaatster over de periode van 1 januari 1999 tot en met 22 december 2007;
[geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3] hebben al dan niet krachtens schenking bedragen aan het vermogen van de erflaatster onttrokken van respectievelijk € 110.371,35 en € 7.850,-.
rekening en verantwoording
2.4
Vaststaat dat [geintimeerde sub 1] na het overlijden van de vader van partijen in 1986 op verzoek van de erflaatster haar administratie heeft verzorgd, betalingen voor haar heeft gedaan en de belastingaangiften heeft opgemaakt of laten opmaken. Op 13 juli 2006 is ten aanzien van de goederen van de erflaatster een meerderjarigenbewind ingesteld met benoeming van [geintimeerde sub 1] tot bewindvoerder. Dit bewind is geëindigd door het overlijden van de erflaatster op 22 december 2007. [geintimeerde sub 1] heeft als bewindvoerder zijn rekening en verantwoording over het jaar 2006 op 12 oktober 2007 ingediend bij de kantonrechter te Utrecht (productie 10 dagvaarding eerste aanleg); die heeft blijkens zijn brief van 29 november 2007 (productie 11 dagvaarding eerste aanleg) geen aanleiding gezien tot het maken van op- of aanmerkingen, met dien verstande dat [geintimeerde sub 1] erop is geattendeerd dat voor uitgaven boven € 1.000,- vooraf toestemming aan de kantonrechter moet worden gevraagd. Op 25 april 2008 heeft [geintimeerde sub 1] zijn eindrekening en verantwoording ingediend bij de kantonrechter (productie 8 en 9 dagvaarding eerste aanleg; productie 8 is een brief die kennelijk per abuis is gedagtekend op 25 april 2007; het hof gaat ervan uit dat dagtekening 25 april 2008 moet zijn). Behoudens [appellante] hebben alle erfgenamen deze rekening en verantwoording goedgekeurd. De kantonrechter heeft blijkens zijn brief van 30 mei 2008 (productie 12 dagvaarding eerste aanleg) geen aanleiding gezien tot het maken van op- of aanmerkingen ten aanzien van de eindrekening en verantwoording en heeft [geintimeerde sub 1] erop gewezen dat de eindrekening en verantwoording ter goedkeuring aan de erfgenamen moet worden voorgelegd.
2.5
Het hof dient te beoordelen of en in hoeverre [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3] (nog) gehouden zijn rekening en verantwoording af te leggen jegens [appellante]. Het hof zal daarbij gelet op de vordering van [appellante] een onderscheid maken in drie periodes, te weten de periode van
1 januari 1999 tot 13 juli 2006, de periode van 13 juli 2006 tot en met het overlijden van de erflaatster op 22 december 2007 en de periode na 22 december 2007. Het hof zal tevens onderscheid maken tussen [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3].
2.6
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (1) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (2) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (3) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (4) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (5) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen (HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
periode 1 januari 1999 tot 13 juli 2006/[geintimeerde sub 1]
2.7
Zoals is overwogen in 2.4 staat vast dat [geintimeerde sub 1] na het overlijden van de vader van partijen in 1986 op verzoek van de erflaatster haar administratie heeft gevoerd, betalingen voor haar heeft gedaan en de belastingaangiften heeft verzorgd. Naar het oordeel van het hof is in dit geval sprake van opdracht, zodat [geintimeerde sub 1] als opdrachtnemer zonder meer is gehouden tot het doen van rekening en verantwoording (artikel 7:403 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Dat zijn werkzaamheden in de loop van de tijd vanwege de afnemende geestelijke gezondheid van de erflaatster zijn toegenomen en dat de erflaatster daarbij steeds minder betrokken was doet niet af aan het oordeel dat hij al vanaf 1986 in opdracht van de erflaatster al dan niet samen met haar beheershandelingen ten aanzien van haar vermogen verrichtte.
2.8
Zelfs indien geen sprake zou zijn van opdracht in de zin van titel 7 van boek 7 BW, bestaat naar het oordeel van het hof in dit geval een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met opdracht. Het hof gaat op grond van de stellingen van partijen ervan uit dat de erflaatster na het overlijden van haar echtgenoot, die tijdens leven de financiële zaken regelde, hulp nodig had en die zaken niet zelf kon of wilde regelen, omdat zij de ervaring daarvoor miste. Dat zij haar zoon [geintimeerde sub 1] bereid vond haar financiële zaken samen met haar te regelen en aldus in de naaste familiekring hulp zocht en vond is in een situatie als deze zeer gebruikelijk. Uit de stukken en de stellingen van partijen blijkt dat de geestelijke gezondheid van de erflaatster vanaf 1999 achteruitging en dat mogelijk al in dat jaar symptomen van de ziekte van Alzheimer zich hebben gemanifesteerd. Uit de stellingen van partijen blijkt ook dat de erflaatster in elk geval vanaf oktober 2001, toen zij is opgenomen in verpleeghuis Heremalerhof, niet meer zelfstandig betalingen deed en geen contant geld meer voor of door erflaatster werd opgenomen. Het hof acht zeer aannemelijk dat zij vanaf haar opname in het verpleeghuis steeds minder in staat was te overzien op welke wijze [geintimeerde sub 1] haar financiële belangen behartigde en, zo nodig, zelf voor haar belangen op te komen. Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat, ook als geen sprake is van opdracht, [geintimeerde sub 1] toch op grond van ongeschreven recht verplicht is om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het door hem over het vermogen van de erflaatster gevoerde beheer.
2.9
Nu [geintimeerde sub 1] tot het moment dat ten aanzien van de goederen van de erflaatster een meerderjarigenbewind is ingesteld (13 juli 2006) geen rekening en verantwoording heeft gedaan, dient hij dat alsnog te doen. Deze verplichting heeft hij na het overlijden van de erflaatster jegens haar erfgenamen. Ieder van de erfgenamen is op grond van artikel 3:171 BW bevoegd tot het instellen van een rechtsvordering daartoe. Dat de erflaatster niet zelf om rekening en verantwoording heeft gevraagd kan daaraan niet afdoen, nu vaststaat dat de geestelijke gezondheid van de erflaatster in elk geval vanaf 1999 achteruitging en het niet in de rede lag dat zij een dergelijke rekening en verantwoording zou vragen.
2.1
Het hof moet thans beoordelen op welke wijze [geintimeerde sub 1] aan [appellante] rekening en verantwoording moet afleggen over de periode 1 januari 1999 tot 13 juli 2006 en overweegt daartoe dat de inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd telkens wordt bepaald door de aard van de rechtsverhouding die verplicht zich te rechtvaardigen voor de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid, en de omstandigheden van het gegeven geval (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561). In dit geval beschikt [appellante] over een substantieel deel van de administratie van de erflaatster, in het bijzonder over de afschriften van de bankrekening bij de ABN AMRO Bank onder nummer 48.44.53.718, waarover vrijwel alle inkomsten en uitgaven van de erflaatster liepen. Daarnaast beschikt zij over de afschriften van de girorekening van de erflaatster onder nummer 12072 over de periode 2002-2007 en over de belastingaangiften 2002-2006. Het hof is dan ook van oordeel dat [geintimeerde sub 1] jegens [appellante] in voldoende mate rekening heeft afgelegd over de inkomsten en de uitgaven van de erflaatster.
2.11
[appellante] heeft met behulp van deze afschriften zelf een overzicht gemaakt van de inkomsten en uitgaven die in de periode 1999 - 2008 over de bankrekening bij de ABN AMRO Bank zijn gelopen en heeft daarin per jaar apart melding gemaakt van 'bijzonderheden' (kasopnames van grotere bedragen en overboekingen naar [geintimeerde sub 1] of [geintimeerde sub 3]) en 'dubieuze uitgaven' (uitgaven die niet passend zijn voor de erflaatster) (productie 23 conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg). Zij heeft verder onderzoek laten doen naar de financiën van de erflaatster in de periode 1999 tot en met 2007 door M.T.C. Sijm, accountant-administratieconsulent werkzaam bij Gorter & Partners. Het betreffende rapport van 14 april 2010 is als productie 20 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegd. [geintimeerde sub 1] heeft weliswaar in algemene zin en hier en daar wat een beperkt aantal posten betreft enigszins specifieker gereageerd op het overzicht dat [appellante] heeft gemaakt, maar heeft naar het oordeel van het hof over de uitgaven ten laste van de bankrekening van de erflaatster nog onvoldoende verantwoording aan [appellante] afgelegd. Deze verantwoording kan beperkt blijven tot de hiervoor gemelde 'bijzonderheden' en 'dubieuze uitgaven'. Van [geintimeerde sub 1] wordt verlangd dat hij ten aanzien van de 'dubieuze uitgaven' zo mogelijk een reden voor de betreffende uitgave geeft en dat hij ten aanzien van de kasopnames en de overboekingen van de bankrekening van de erflaatster naar hemzelf en naar [geintimeerde sub 3] verklaart wat de reden voor deze overboeking is geweest, zo mogelijk telkens per post. Het hof verlangt van [appellante] dat zij de bankafschriften die de 'dubieuze uitgaven' bevatten nog in het geding zal brengen. Van [geintimeerde sub 1] wordt niet verlangd dat hij, indien met de naar hem en [geintimeerde sub 3] overgeboekte bedragen uitgaven ten behoeve van de erflaatster zijn gedaan, deze uitgaven nader documenteert met bijvoorbeeld bonnetjes of aankoopbewijzen, tenzij hij deze nog voorhanden heeft.
periode 13 juli 2006 tot 22 december/[geintimeerde sub 1]
2.12
Op grond van het bepaalde in artikel 1:445 lid 4 in samenhang met artikel 1:373 lid 1 BW dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen van de rechthebbende. Deze verplichting heeft uitsluitend betrekking op de eindafrekening en bestaat in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de rechthebbende is overleden, dat is de periode van 1 januari 2007 tot en met 22 december 2007. [appellante] kan niet alsnog rekening en verantwoording vorderen over het jaar 2006 (de periode 13 juli 2006 tot 31 december 2006), nu [geintimeerde sub 1] over die periode op grond van artikel 1:445 lid 2 BW al rekening en verantwoording heeft afgelegd aan de kantonrechter.
2.13
Het hof is van oordeel dat [geintimeerde sub 1] al op voldoende wijze eindrekening en verantwoording heeft afgelegd aan [appellante] over zijn bewind doordat hij de eindrekening en verantwoording die hij voor de kantonrechter heeft opgesteld ook aan haar heeft toegezonden. Dat zij niet haar goedkeuring heeft gegeven aan de eindrekening en verantwoording betekent niet dat [geintimeerde sub 1] niet jegens haar is gekweten van zijn verplichting rekening en verantwoording af te leggen, maar laat uiteraard onverlet dat [appellante] in de onderhavige procedure [geintimeerde sub 1] als bewindvoerder aansprakelijk kan houden voor schade die zij stelt te hebben geleden door slecht bewind.
periode na 22 december 2007/[geintimeerde sub 1]
2.14
[geintimeerde sub 1] heeft kennelijk ook na het overlijden van de erflaatster het beheer over haar vermogen gehad. Voor zover dat in deze procedure aan de orde is, overweegt het hof dat hij op grond van artikel 3:173 BW jegens de andere erfgenamen gehouden is daarvan rekening en verantwoording af te leggen. Het hof is van oordeel dat [geintimeerde sub 1] dat op voldoende wijze heeft gedaan gelet op de gegevens in de eindrekening en verantwoording betreffende de schulden en de banksaldi op de sterfdatum van de erflaatster.
rekening en verantwoording [geintimeerde sub 3]
2.15
Niet is komen vast te staan dat [geintimeerde sub 3] op enig moment het beheer heeft gehad over het vermogen van de erflaatster, zodat voor haar geen verplichting bestaat rekening en verantwoording jegens [appellante] af te leggen. Dat [geintimeerde sub 1] gelden naar haar overmaakte waarmee zij uitgaven voor erflaatster deed is daarvoor niet voldoende. Dat zij niet verplicht is rekening en verantwoording af te leggen laat onverlet dat [appellante] haar in de onderhavige procedure kan aanspreken wegens de door [appellante] gestelde onrechtmatige onttrekkingen.
tussenconclusie
2.16
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de grieven die het afleggen van rekening en verantwoording door [geintimeerde sub 1] en [geintimeerde sub 3] betreffen slagen voor zover deze de verantwoording door [geintimeerde sub 1] in de periode van 1 januari 1999 tot 13 juli 2006 betreffen; voor het overige falen deze grieven. Alvorens de andere stellingen van [appellante] te beoordelen, zal het hof [geintimeerde sub 1] de gelegenheid te geven deze verantwoording alsnog af te leggen. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol om [appellante] de gelegenheid te geven de bankafschriften die de 'dubieuze uitgaven' bevatten over te leggen (zie 2.10). Daarna zal [geintimeerde sub 1] de gelegenheid krijgen bij akte alsnog verantwoording te doen als is omschreven in 2.10, waarop [appellante] bij antwoordakte mag reageren.
2.17
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juni 2015 voor het overleggen door [appellante] van de bankafschriften als bedoeld in rechtsoverweging 2.15;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.