ECLI:NL:GHARL:2015:3648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
200.130.977-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van de waarde van de woning aan de [a-straat] in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om de verrekening van de waarde van de woning aan de [a-straat] in het kader van huwelijkse voorwaarden tussen twee ex-echtgenoten. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om een verrekening van de waardevermeerdering van de woning, die in eigendom is van de man, appellanten in het incidenteel hoger beroep. De zaak is eerder behandeld in een tussenbeschikking van 26 augustus 2014, waarin het hof partijen in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over de waarde van een kapitaalverzekering en de hypothecaire leningen die zijn aangegaan voor de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de man de woning voor 12,5% uit eigen middelen heeft gefinancierd en dat de rest door middel van hypothecaire leningen is gefinancierd. De vrouw heeft betoogd dat de gehele overwaarde van de woning verrekend dient te worden, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft de waarde van de kapitaalverzekering vastgesteld en de wijze van verrekening bepaald. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw ter hoogte van € 29.861,67, alsmede een bedrag van € 7.000,- ter zake van de huurinkomsten van de recreatievilla. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.977/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/134300/ FA RK 12-1210)
beschikking van de familiekamer van 19 mei 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. M. Verheul, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna:
de man,
advocaat: mr. M.C. Braak, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van de tussenbeschikking van 26 augustus 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na voornoemde tussenbeschikking zijn ter griffie van het hof de volgende stukken binnengekomen:
- een akte (met producties) van de vrouw;
- een akte van de man;
- een antwoordakte van de vrouw;
- een antwoordakte (met producties) van de man;
- een V6-formulier met bijlagen d.d. 11 december 2014 van de vrouw;
- een V8-formulier met bijlage d.d. 15 december 2014 van de man;
- een V8-formulier met bijlage d.d. 16 december 2014 van de vrouw;
- een V6-formulier met bijlage d.d. 19 december 2014 van de man;
- een V6-formulier met bijlagen d.d. 20 februari 2015 van de vrouw.
1.2
Vervolgens heeft het hof de beschikking bepaald op heden.
1.3
Wegens defungeren van mr. P.J. Landman per 1 december 2014 wordt deze beschikking mede gegeven door mr. B.J.H. Hofstee.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemde beschikking van 26 augustus 2014 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de volgende vragen:
- welke waarde had de kapitaalverzekering bij [C] met polisnummer [000000] op 13 oktober 2011?
- in hoeverre heeft voornoemde kapitaalverzekering te maken met de leningen van fl. 350.000,- en fl. 200.000,- die oorspronkelijk zijn aangegaan voor de aankoop en verbouwing van de woning aan de [a-straat]?
- op welke wijze dient in de berekening van het te verrekenen bedrag rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de man het aankoopbedrag van de [a-straat] voor 12,5% met eigen geld heeft gefinancierd?
Voorts wenste het hof van partijen te vernemen of zij gezamenlijk tot een waardebepaling van de woning aan de [a-straat] per peildatum 13 oktober 2011 konden komen, en zo ja, welke waarde bij de berekening van het te verrekenen bedrag alsdan door het hof in aanmerking genomen kan worden.
Nagekomen stukken
2.2
Partijen hebben in navolging van het vorenstaande diverse aktes en producties in het geding gebracht. Het hof heeft daarop bij brief van 12 december 2014 de man in de gelegenheid gesteld te reageren op de producties die door de vrouw bij het V6-formulier van 11 december 2014 in het geding zijn gebracht. De man heeft zijn schriftelijke reactie bij het V6-formulier van 19 december 2014 ingediend.
2.3
De vrouw is bij brief van het hof van 9 februari 2015 in de gelegenheid gesteld te reageren op (enkel) de producties die door de man bij zijn antwoordakte in het geding zijn gebracht.
De vrouw heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft bij het V6-formulier van 20 februari 2015 een reactie op de bedoelde producties van de man gegeven. Tevens heeft zij de producties 39 en 40 in het geding gebracht. Nu het hof de vrouw enkel in de gelegenheid had gesteld te reageren op de door de man (bij antwoordakte) in het geding gebrachte producties en de man niet in de gelegenheid is te reageren op de door de vrouw overgelegde producties 39 en 40, zal het hof laatstgenoemde producties buiten beschouwing laten.
In aanmerking te nemen waarden
2.4
In de tussenbeschikking d.d. 26 augustus 2014 heeft het hof in rechtsoverweging 7.32 overwogen dat het ter zake van de woning aan de [a-straat] tussen partijen te verrekenen bedrag kan worden berekend door de contante waarde van de kapitaalverzekering die is afgesloten met het oog op de aflossing van de hypotheekschuld ter zake van de [a-straat] op de peildatum voor verrekening, te delen door de waarde van de woning aan de [a-straat] ten tijde van de eerste premiebetaling op de kapitaalverzekering, waarna dit bedrag vermenigvuldigd dient te worden met de waarde van de woning op de peildatum.
2.5
Het hof heeft vervolgens overwogen dat bij de berekening van het te verrekenen bedrag ervan uitgegaan zal worden dat de woning aan de [a-straat] ten tijde van de eerste premiebetaling voor de kapitaalverzekering, een waarde vertegenwoordigde van € 465.125,-. Partijen hebben zich in hun aktes uitgelaten over de in aanmerking te nemen contante waarde van de kapitaalverzekering op de peildatum en de waarde van de woning op de peildatum. Zij hebben daarbij eensluidend verklaard dat van een contante waarde ad € 109.000,- met betrekking tot de kapitaalverzekering bij [C] (polisnummer [000000]) op 13 oktober 2011 dient te worden uitgegaan, terwijl de waarde van de woning aan de [a-straat] per 13 oktober 2011 op een bedrag van € 755.500,- gesteld dient te worden.
Nu partijen over de voorgenoemde waarden overeenstemming hebben bereikt, zal het hof bij de berekening van het te verrekenen bedrag ter zake van de woning aan de [a-straat] deze waarden tot uitgangspunt nemen.
Verband tussen de kapitaalverzekering en de oorspronkelijke hypothecaire leningen
2.6
In de tussenbeschikking van 26 augustus 2014 heeft het hof overwogen dat de man de woning aan de [a-straat] ten huwelijk heeft aangebracht en dat hij ter financiering van deze woning aanvankelijk een hypothecaire lening van fl. 350.000,- heeft afgesloten. In 1994 heeft man een nieuwe hypothecaire lening afgesloten ter hoogte van fl. 200.000,-, welke lening is aangewend voor de verbouwing van de woning aan de [a-straat]. In 1998 hebben partijen de hypothecaire geldlening laten oversluiten en hebben zij één hypothecaire lening verkregen ter hoogte van fl. 1.600.000,- met als onderpand de woning aan de [a-straat] en de villa [te D].
2.7
Vervolgens heeft het hof overwogen dat ter zitting in hoger beroep vast is komen te staan dat partijen eerst ten tijde van het oversluiten van de hypothecaire geldlening in 1998 een kapitaalverzekering bij [C] (met polisnummer [000000]) hebben afgesloten die verbonden was aan de hypothecaire geldlening, waarop premies zijn betaald, terwijl eerder afgesloten kapitaalverzekeringen in 2005 zijn afgekocht en consumptief besteed.
2.8
Het hof heeft in het kader van de berekening van het te verrekenen bedrag de vraag opgeworpen in hoeverre de genoemde kapitaalverzekering ziet op de oorspronkelijk ten behoeve van de woning aan de [a-straat] aangegane hypothecaire leningen van fl. 350.000,- en fl. 200.000,-.
2.9
In haar aktes na tussenarrest heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat partijen naast de kapitaalverzekering [000000], in het bezit waren van meerdere verzekeringen bij [C], te weten de kapitaalverzekeringen met polisnummers [000001] en [000002], de lijfrenteverzekering met polisnummer [000003], en de overlijdensrisicoverzekeringen met polisnummers [000004] en [000005]. Daarnaast hadden partijen nog verzekeringen bij [E] en bij [F].
2.1
Voorts heeft de vrouw gesteld dat de kapitaalverzekering [000000] een vroegere [G]-polis betreft die reeds op 15 juli 1982 is afgesloten. Derhalve is deze kapitaalverzekering van meet af aan verbonden geweest aan de hypotheek rustend op de [a-straat]. De premies van de verzekering zijn daarbij volgens de vrouw van een gemeenschappelijke rekening betaald, nu partijen reeds vanaf 1979 samenwoonden en de man geen afgescheiden privévermogen had. De man en de vrouw hebben de woning bovendien immer als gezamenlijke eigendom beschouwd. De vrouw komt op grond hiervan tot de conclusie dat de gehele overwaarde van de woning dient te worden verrekend.
2.11
Het hof verwerpt vooreerst de stelling van de vrouw dat de overwaarde van de woning geheel in de verrekening dient te worden betrokken om de (enkele) reden dat partijen de woning altijd als gemeenschappelijke eigendom hebben beschouwd. Het hof verwijst daartoe naar het overwogene in de rechtsoverwegingen 7.19 tot en met 7.22 van de tussenbeschikking van 26 augustus 2014. In hetgeen de vrouw thans (nog) aanvoert ziet het hof geen aanleiding daarop terug te komen.
2.12
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat met andere verzekeringen dan de kapitaalverzekering bij [C] [000000] in het kader van de verrekening van de waardevermeerdering in de woning aan de [a-straat] rekening dient te worden gehouden, verwerpt het hof ook deze stelling. De vrouw heeft zich in de toelichting op haar vierde grief in haar appelschrift op het standpunt gesteld dat (slechts) de kapitaalverzekering ter waarde van € 113.774,- welke op 15 juli 2012 tot uitkering was gekomen (en aldus de kapitaalverzekering [000000] betreft, zie productie 23 bij Q), ertoe leidt dat (een deel van) de waardevermeerdering in de woning aan de [a-straat] tussen partijen verrekend dient te worden. Thans stelt de vrouw in haar akte weliswaar dat eveneens sprake is van andere kapitaalverzekeringen, [000001] en [000002], welke verbonden zijn aan de hypothecaire lening en ter zake waarvan de premies zijn betaald uit overgespaard en onverdeeld gebleven inkomen, maar de vrouw heeft nagelaten haar stellingen hieromtrent nader te onderbouwen. Uit de door de vrouw overgelegde producties kan niet worden afgeleid dat, en zo ja op welk moment, deze verzekeringen verbonden zijn (geraakt) aan een ter zake van de woning aan de [a-straat] afgesloten hypothecaire geldlening. Voorts heeft de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd dat de premies op de betreffende kapitaalverzekeringen zijn voldaan uit overgespaard en onverdeeld gebleven inkomen.
Ook haar stelling dat de lijfrenteverzekering bij [C], [000003], tijdens het huwelijk tot uitkering is gekomen en is aangewend ter (gedeeltelijke) aflossing van de hypothecaire lening kan de vrouw niet baten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de vrouw weliswaar een e-mailbericht van [C] d.d. 15 oktober 2014 overgelegd waarin wordt aangegeven dat ter zake van de betreffende verzekering op 27 mei 2009 een bedrag van € 63.026,35 is uitgekeerd en over is gemaakt naar de pandhouder [a-bank], maar uit de door de man overgelegde jaaropgaves 2008 tot en met 2010 van de hypothecaire leningen bij [a-bank] (productie 10 bij antwoordakte) blijkt dat op de bestaande leningen gedurende die periode geen aflossingen zijn gedaan, terwijl voorts uit het door de man (als productie 13 bij antwoordakte) overgelegde rekeningafschrift blijkt dat het door [C] uitgekeerde bedrag ter hoogte van € 63.026,35, is uitgekeerd op de gezamenlijke privérekening van partijen bij [a-bank], met bankrekeningnummer [000006]. Gelet hierop heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de uitkering op de levensverzekering [000003], is aangewend ter aflossing van de hypotheek en dat de vrouw als gevolg hiervan enig bedrag uit hoofde van verrekening toe dient te komen. Dat de vrouw heeft aangevoerd dat de uitkering van de levensverzekering wel de
bestemminghad om te worden afgelost op de hypothecaire lening kan, wat daar verder ook van zij, aan het vorenstaande niet afdoen.
Aan haar constatering dat voorts sprake is van een tweetal overlijdensrisicoverzekeringen bij [C] ([000004] en [000005]) alsmede van verzekeringen bij [E] en [F], worden door de vrouw geen gevolgen verbonden, zodat (ook) het hof hieraan voorbij zal gaan. Het hof merkt daarbij nog op dat risicoverzekeringen niet vermogensvormend zijn, zodat deze hoe dan ook niet tot een (nadere) verrekening tussen partijen zouden hebben kunnen leiden.
2.13
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof bij de berekening van het ter zake van de verrekening van de waarde van de woning aan de [a-straat] aan de vrouw toekomende bedrag, enkel uitgaan van de aan de hypotheek gekoppelde kapitaalverzekering [000000], gelijk als in het tussenarrest is overwogen. Ter zake van die kapitaalverzekering overweegt het hof als volgt.
2.14
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zoals zij ook heeft gesteld - de betreffende kapitaalverzekering de ingangsdatum 15 juli 1982 kent. Anders dan de vrouw lijkt te betogen, is dit gegeven op zich echter onvoldoende om aan te nemen dat de kapitaalverzekering van meet af aan verbonden is geweest aan de hypotheek rustend op de woning aan de [a-straat]. Daarvoor is vooreerst van belang dat de man de woning aan de [a-straat] pas heeft gekocht op 1 juli 1983, en derhalve bijna een jaar na de datum van het afsluiten van de kapitaalverzekering. De man heeft aangevoerd dat de kapitaalverzekering op het moment van afsluiten ook geenszins ten doel had om te dienen ter aflossing van de hypothecaire schuld, simpelweg omdat hij op dat moment nog geen hypothecaire lening was aangegaan.
Na opvraag daarvan bij [C] heeft de man bij zijn antwoordakte de historische gegevens van de verpanding van de kapitaalverzekering [000000] sinds 1982 overgelegd. Uit deze stukken (productie 14 bij antwoordakte) volgt dat de kapitaalverzekering eerst op 6 december 1996 is verpand aan [b-bank], waarna op 15 mei 2003 de verpanding van de polis aan [a-bank] heeft plaatsgevonden. De man heeft te dien aanzien verklaard dat de verpanding van de kapitaalverzekering in 1996 te maken had met een hypothecaire lening die hij bij ABN AMRO had afgesloten voor een beleggingspand, welk pand ten tijde van het huwelijk is verkocht. Vervolgens is de polis verpand aan [a-bank], alwaar partijen in 2003 de hypothecaire lening voor de woning aan de [a-straat] en de villa [te D] zijn aangegaan.
2.15
Naar het oordeel van het hof heeft de man met de voornoemde stukken voldoende onderbouwd dat de kapitaalverzekering [000000] voor het eerst op 15 mei 2003 verbonden is aan de hypothecaire geldlening die ziet op de woning aan de [a-straat].
De man komt daarmee terug op zijn ter zitting in hoger beroep ingenomen standpunt dat de bedoelde verzekering eerst in 1998 verbonden is geraakt aan de hypothecaire lening ter zake van de [a-straat]. Nu thans op grond van de overgelegde historische gegevens betreffende de verpanding van de verzekering is gebleken dat dit standpunt onjuist is, zou bij de berekening van het tussen partijen te verrekenen bedrag in beginsel de waarde van de woning aan de [a-straat] op 15 mei 2003 in plaats van op 20 juli 1998 tot uitgangspunt genomen dienen te worden. De man heeft in zijn antwoordakte evenwel aangegeven in het kader van de overzichtelijkheid van de zaak desalniettemin uit te willen gaan van de waarde op 20 juli 1998, zijnde € 465.125,-, hetgeen gelet op de marktontwikkelingen in de tussenliggende periode voor de vrouw niet als nadelig heeft te gelden. Nu de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof in het kader van de onder rechtsoverweging 2.4 weergegeven berekening, aansluiting (blijven) zoeken bij de waarde van de woning op 20 juli 1998, zijnde € 465.125,-.
2.16
De man heeft vervolgens betoogd hoe het verband tussen de kapitaalverzekering en de oorspronkelijk aangegane leningen ter hoogte van fl. 350.000,- en fl. 200.000,- in de verrekening betrokken dient te worden. De man heeft in dat kader allereerst verwezen naar de specificaties van de inlossing van de oorspronkelijk ten behoeve van de financiering van de woning aan de [a-straat] aangegane hypothecaire leningen van fl. 350.000,- (leningnummer [000007]) en fl. 198.673,57 (leningnummer [000008]), welke hij heeft overgelegd als productie 3 bij zijn verweerschrift in principaal appel. Uit deze specificaties blijkt dat ter zake van de algehele aflossing van de leningen per 9 november 1998 boeterentes betaald dienden te worden ter hoogte van fl. 22.747,63 respectievelijk fl. 20.907,75. Door de verschuldigde boeterentes in verband met de oversluiting van de hypothecaire geldleningen naar de [c-bank] en verrekening van correctierentes in november 1998 zijn de bedragen derhalve verhoogd tot fl. 371.226,59 en fl 219.948,87, tezamen fl. 591.175,46.
De totale hoofdsom van de hypothecaire geldlening welke in 1998 bij de [c-bank] is afgesloten bedroeg fl. 1.600.000,-. Het gedeelte van de totale hypotheekschuld dat ziet op de woning aan de [a-straat] kan worden vastgesteld op fl. 591.175,46 / fl. 1.600.000,- = 37%. Aldus dient volgens de man 37% van de waarde van de kapitaalverzekering in de berekening in aanmerking genomen te worden, terwijl het overige gedeelte van de waarde van de kapitaalverzekering tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden.
2.17
De vrouw heeft in haar antwoordakte weliswaar gesteld dat de door de man gemaakte berekening niet opgaat nu de kapitaalverzekering van meet af aan verbonden is geweest aan de woning aan de [a-straat], en de gehele waardevermeerdering in de woning verrekend dient te worden, maar het hof heeft deze bezwaren hiervoor reeds gepasseerd.
Nu de vrouw voor het overige tegen de door de man voorgestane wijze van de berekening van het verband tussen de kapitaalverzekering en de oorspronkelijk ten behoeve van de financiering van de woning aan de [a-straat] aangegane leningen, geen (gemotiveerd) bezwaar heeft gemaakt, zal het hof deze berekeningswijze tot uitgangspunt nemen.
2.18
Toepassing van het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, rekeninghoudend met de omstandigheid dat de kapitaalverzekering slechts ten dele verband houdt met de leningen die oorspronkelijk zijn aangegaan voor de aankoop van de woning aan de [a-straat], in het kader van de berekening van het tussen partijen te verrekenen bedrag, uitgegaan kan worden van een waarde van de kapitaalverzekering van € 109.000,0 x 37% = € 40.330,-.
Partijen zijn het erover eens dat de resterende waarde van de kapitaalverzekering, zijnde (€ 109.000,- minus € 40.330,- =) € 68.670,-, bij helfte tussen hen verdeeld dient te worden, zodat de vrouw in dat kader een bedrag van € 34.335,- toekomt.
Eigen geld bij aankoop van de [a-straat]
2.19
In rechtsoverweging 7.34 van de tussenbeschikking van 26 augustus 2014 heeft het hof voorts overwogen dat bij het vaststellen van de verrekenvordering in aanmerking genomen moet worden dat de man de woning aan de [a-straat] voor 87,5% van de aankoopprijs heeft gefinancierd door middel van een hypothecaire lening, terwijl hij 12,5% van de aankoopprijs uit eigen middelen heeft voldaan. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag op welke wijze met deze omstandigheid rekening gehouden dient te worden in de uit te voeren berekening.
2.2
De vrouw heeft in haar akte na tussenarrest betwist dat sprake is van financiering van de woning aan de [a-straat] met eigen geld van de man. Zij stelt in dat kader dat partijen reeds voordat de woning is aangekocht een gemeenschappelijke huishouding hadden en een gezamenlijke rekening bij [a-bank], zodat het op de weg van de man ligt om aan te tonen dat hij vanuit privémiddelen een deel van de woning heeft gefinancierd.
2.21
Het hof stelt voorop dat uit de nota van afrekening d.d. 1 juli 1983 van notaris mr. [H] (
productie 3 bij R) blijkt dat de man een bedrag van fl. 51.847,46 van de totale koopprijs van fl. 387.153,- heeft voldaan uit eigen middelen, hetgeen ongeveer neerkomt op een percentage van 12,5% van de totale koopprijs. De vrouw heeft zulks niet betwist, doch stelt dat het bedrag van fl. 51.847,46 uit gezamenlijke middelen is voldaan en niet uit het privévermogen van de man. Anders dan de vrouw meent, had het op haar weg gelegen haar stelling hieromtrent nader (met bewijsstukken) te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Nu de man de woning op 1 juli 1983 alleen in eigendom heeft verkregen en partijen op dat moment nog niet gehuwd waren, gaat het hof er (nog steeds) vanuit dat de man 12,5% van de aankoopprijs van de woning uit zijn privévermogen heeft voldaan.
2.22
De man heeft betoogd dat het uit eigen middelen voldane bedrag van fl. 51.847,- (zijnde € 23.527,-) in mindering dient te strekken op de waarde van de woning op de peildatum (€ 755.500,-) ter berekening van de verrekenvordering van de vrouw uit hoofde van de kapitaalverzekering .327. Daarvoor dient uitgerekend te worden welk deel van de waardevermeerdering van de woning aan de [a-straat] verband houdt met de investering van de man van fl. 51.847,-. De man heeft gesteld dat deze waardevermeerdering berekend dient te worden door de investering van fl. 51.847,- (€ 23.527,-) te delen door de totale aanschafprijs vermeerderd met de hypothecaire lening die ten behoeve van de verbouwing is aangegaan, zijnde (fl. 387.153,- + fl. 200.000,- =) fl. 587.153,- (€ 266.438,-) vermenigvuldigd met de waarde van de woning op de peildatum. Aldus bedraagt de waardevermeerdering in de woning welke is toe te rekenen aan de investering van de man € 23.527,- / € 266.438,- x € 755.500,- = € 66.712,-. Dit bedrag dient vervolgens in mindering te worden gebracht op de waarde van de woning op de peildatum, ter berekening van de verrekenvordering van de vrouw uit hoofde van de kapitaalverzekering. Als waarde van de woning op de peildatum dient daarom het bedrag van (€ 755.500,- - € 66.712,- =) € 688.788,- in aanmerking genomen te worden.
2.23
De vrouw heeft in haar antwoordakte gesteld dat, indien ervan uit wordt gegaan dat het geïnvesteerde eigen geld inderdaad afkomstig is uit het privévermogen van de man, de door de man weergegeven berekenwijze juist is. Ook het hof komt deze wijze van berekenen juist voor, zodat in het kader van de onder rechtsoverweging 2.4 weergegeven berekening op de hiervoor door de man weergegeven wijze rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat de man 12,5% van de aankoopprijs van de woning aan de [a-straat] uit eigen middelen heeft voldaan.
2.24
Met inachtneming van hetgeen het hof hiervoor onder rechtsoverweging 2.18 heeft overwogen, leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het bedrag dat de vrouw toekomt in het kader van de verrekening van de waardevermeerdering in de woning aan de [a-straat], als volgt berekend dient te worden:
€ 40.330,- / € 465.125,- x € 688.788,- = € 59.723,34 : 2 = € 29.861,67.
De slotsom
2.25
Onder verwijzing naar de tussenbeschikking van 26 augustus 2014 en het voorgaande komt het hof tot de volgende slotsom.
2.26
Het hof zal de bestreden tussenbeschikking d.d. 1 mei 2013 vernietigen, voor zover de rechtbank daarin beslissingen heeft gegeven ten aanzien van de waarde en de toedeling van de recreatievilla [te D] en het pand aan [de b-straat], de hoogte van de hypothecaire lening verbonden aan de recreatievilla [te D] en aan het pand aan [de b-straat], de bewijsopdracht ten aanzien van de rekening-courantschuld, de gezamenlijke rekening bij [a-bank] en de lijfrentes.
Het hof zal de zaak, met analoge toepassing van het bepaalde in artikel 355 Rv, op de bovengenoemde punten terug verwijzen naar de rechtbank, teneinde deze verder te behandelen en te beslissen met in achtneming van hetgeen het hof heeft overwogen in zijn tussenbeschikking van 26 augustus 2014 en in rechtsoverweging 2.18 van deze beschikking (ten aanzien van de resterende waarde van de kapitaalverzekering [000000]).
2.27
Het hof zal voorts de bestreden beschikking d.d. 1 mei 2013 vernietigen, voor zover de rechtbank daarin heeft afgewezen hetgeen met betrekking tot de toedeling van [I] B.V., de geschatte huuropbrengst van villa [te D] en de voormalige echtelijke woning is verzocht, en te dien aanzien beslissen als in het dictum van deze beschikking weergegeven.
2.28
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
De beslissingHet hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 mei 2013, voor zover de daarin weergegeven overwegingen en beslissingen betrekking hebben op de waarde en de toedeling van de recreatievilla [te D] en het pand aan [de b-straat], de hoogte van de hypothecaire lening verbonden aan de recreatievilla [te D] en het pand aan [de b-straat], de bewijsopdracht ten aanzien van de rekening-courantschuld, de gezamenlijke rekening bij [a-bank], de lijfrentes, de geschatte huuropbrengst van de recreatievilla [te D] en de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat];
veroordeelt de man ter zake van de verrekening van de huurinkomsten van de recreatievilla [te D] aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 7.000,-;
verstaat dat [I] B.V. in eigendom toebehoort aan de man en niet in een tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap valt;
veroordeelt de man ter zake van de verrekening van de waarde van de voormalig echtelijke woning aan de [a-straat] aan de vrouw een bedrag te betalen ter hoogte van € 29.861,67;
verstaat dat de voldoening van de bedragen van € 7.000,- en € 29.861,67 kan plaatsvinden door verrekening met het door de man reeds aan de vrouw betaalde voorschot;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in voege als rechtsoverweging 2.26 is overwogen ter verdere afdoening;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.W. Zandbergen en mr. B.J.H. Hofstee en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015.