Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten en de procedure in eerste aanleg
[de minderjarige1], geboren [in] 2000 te [B], en
[de minderjarige2], geboren [in] 2002 te [C];
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 27 mei 2014 aangevochten, waarin de vrouw met uitsluiting van de man werd belast met het gezag over hun twee minderjarige kinderen. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over het gezag, de omgangsregeling en de partneralimentatie. Hij stelde dat de overeenkomst van 22 april 2014, waaruit de beslissing voortvloeide, vernietigbaar was wegens misbruik van omstandigheden, aangezien hij onder druk van gijzeling had ingestemd met de voorwaarden.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de claims van de man en verzocht het hof om zijn verzoeken af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake was van misbruik van omstandigheden en dat de overeenkomst rechtsgeldig was. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de vrouw gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de geldigheid van de overeenkomst.
Het hof heeft de verzoeken van de man om wijziging van het gezag en de omgangsregeling afgewezen, evenals zijn verzoek om partneralimentatie. De rechtbank had eerder al de echtscheiding uitgesproken en de man was niet in staat gebleken om zijn financiële situatie aan te tonen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.