ECLI:NL:GHARL:2015:3762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
200.166.328-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot teruggave van in beslag genomen goederen en aanpassing van handelsnaam

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de teruggave van in beslag genomen goederen en de aanpassing van de handelsnaam van [geïntimeerde]. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 en 13 februari 2015 vonnissen heeft gewezen. De vorderingen van [appellante] zijn gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd en vorderingen ingesteld die onder andere betrekking hebben op de afgifte van goederen, het verbod op het voeren van een handelsnaam met bepaalde lettercombinaties, en de wijziging van de statutaire naam van [geïntimeerde]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de vorderingen van [appellante] en [geïntimeerde] beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar is van de gevorderde goederen, en heeft de vordering tot afgifte van deze goederen in beginsel toewijsbaar geacht, maar alleen voor de goederen waarvan [appellante] erkent dat deze aan [geïntimeerde] toebehoren. Het hof heeft de vordering tot wijziging van de handelsnaam van [geïntimeerde] afgewezen, omdat [geïntimeerde] inmiddels haar naam had gewijzigd en er geen verwarringsgevaar meer bestond. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep gecompenseerd en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.328/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153579 / KG ZA 15-15)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 26 mei 2015
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde] (voorheen genaamd [B.V. X] B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Rossum, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
5 februari 2015 en 13 februari 2015 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 maart 2015 (met grieven),
- de memorie van grieven, (met producties,)
- de memorie van antwoord,/ tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, (met producties,)
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, (met producties,)
- een akte van 3 februari 2015
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [B.V. X] luidt:
"
In hoger beroep te vernietigen het vonnis/ de vonnissen van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen, op 5 februari 2015 en 13 februari 2015 onder zaak-/ rolnummer C/18/153579 / KG ZA 15-15 gewezen tussen [appellante] en [geïntimeerde], doch slechts voor zover het betreft de beslissingen als vermeld in het dictum onder 8.1, 8.2, 8.3, 8.10, 8.11 en de bij grieven door [appellante] bestreden rechtsoverwegingen waar bedoelde beslissingen op gestoeld zijn (zulks onder bekrachtiging van de beslissingen en overwegingen waarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen en die van [appellante] zijn toegewezen), en – opnieuw rechtdoende – moge behagen bij arrest:
I.
[geïntimeerde] alsnog in al haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans haar al haar vorderingen te ontzeggen
II.
[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan [appellante] van al hetgeen [appellante] (onverschuldigd) aan [geïntimeerde] mocht hebben betaald ter zake van eventueel door [appellante] verbeurde dwangsommen uit hoofd van het/de vonnis(sen) waarvan beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der hoger beroepsdagvaarding althans de dag der (onverschuldigde) betaling door [appellante] tot aan de dag der algehele voldoening door [geïntimeerde];
III.
[geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte aan [appellante] van alle goederen die [appellante] aan [geïntimeerde] heeft afgegeven ter voldoening aan, althans die [geïntimeerde] (uit handen van de gerechtelijk bewaarder of hoe dan ook) onder zich heeft genomen kracht van, het/de vonnis(sen) waarvan beroep, zulks op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
IV.
[geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte aan [appellante] van de navolgende ten processe bedoelde zaken:
  • zes (6) beitelkoppen voor freesmachine;
  • drie (3) blauwe industriële luchtslangen;
  • één (1) computer;
  • (ongeveer) zes (6) antracietkleurige ordners met orders uit 2014;
  • één (1) luchtaangedreven spijkerpistool;
  • één (1) motorkantmaaier, compleet met riem;
  • één (1) klopboormachine van het merk Hitachi, met een bijbehorende groene ijzeren koffer;
  • één (1) breekhamer op stroom, inclusief de bijbehorende beitels;
  • één (1) groene kruiwagen van kunststof;
  • één (1) rode accu-oplader;
zulks op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
V.
[geïntimeerde] te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, aan de executerende deurwaarder alle gevraagde medewerking te verlenen aan de uitvoering van hetgeen ten aanzien van het onder III en IV gevorderde wordt beslist, onder andere door de deurwaarder toegang tot alle plaatsen, ruimten en kasten in de macht van [geïntimeerde] te verschaffen, desgevraagd de verblijfplaats van goederen bekend te maken, en zo nodig eventuele derden tot medewerking te instrueren, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
VI.
op te heffen (primair geheel, subsidiair gedeeltelijk, wat bepaalde in het arrest aan te duiden goederen betreft) alle beslagen welke ten verzoeke van [geïntimeerde] zijn gelegd uit kracht van de verlofbeschikking van de Edelachtbare Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d.28 januari 2015, nummer 153794 PRRK 15-49, en – voor zover zich uit kracht van die verlofbeschikking nog zaken in gerechtelijke bewaring bevinden – de teruggave aan [appellante] van de in gerechtelijke bewaring genomen goederen aan [appellante] te bevelen;
VII.
primair:[geïntimeerde] te verbieden om vanaf het moment van betekening van het ten deze te wijzen arrest (subsidiair: vanaf enige in goede justitie te bepalen termijn na betekening), in of vanuit de Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen) ondernemingsactiviteiten (subsidiair: ondernemingsactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten) te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomend de lettercombinatie(s) “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;subsidiair:[geïntimeerde] te verbieden om vanaf het moment van betekening van het ten dezen te wijzen arrest (subsidiair: vanaf enige in goede justitie te bepalen termijn na betekening), in of vanuit Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen) ondernemingsactiviteiten (subsidiair ondernemingsactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten) te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomend zowel de lettercombinatie(s) “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” enerzijds als lettercombinatie “hout” anderzijds, en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met deze combinaties van lettercombinaties in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;
VIII.
primair:[geïntimeerde] te bevelen om binnen één week na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, haar statutaire naam zodanig te wijzigen en gewijzigd te houden, dat daarin niet meer voorkomen de lettercombinaties “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” in hoofdzaak overeenstemmen (subsidiair: niet zowel deze lettercombinaties als de lettercombinatie "hout”), ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;subsidiair:[geïntimeerde] te bevelen om binnen één week na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, naar eigen keuze:
-
hetzij haar statutaire naam zodanig te wijzigen dat daarin niet meer voorkomen de lettercombinaties “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of in hoofdzaak overeenstemmen (subsidiair: niet zowel deze lettercombinaties als de lettercombinatie “hout”), ongeacht het hoofdlettergebruik;
-
hetzij de plaats waar zij gevestigd en zaakdoende is te verplaatsen naar enige locatie gelegen buiten de Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen);
alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
IX.
[geïntimeerde] te bevelen om ervoor zorg te dragen dat zij in het handelsregister blijft uitgeschreven van het adres [adres] te [vestigingsplaats], alles op straffe van dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat “[geïntimeerde]” in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
X.
alsmede/althans, gelet op het door [appellante] gestelde zodanige beslissingen te geven als het Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren;
XI.
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten vallende op beide instanties, zowel in conventie als in reconventie, te vermeerderen met het nasalaris ad € 205,00 (subsidiair: € 131,00) zonder betekening en € 273,00 (subsidiair: € 199,00) ingeval van betekening, alles (proceskosten en nasalaris) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening in zoverre betaling binnen veertien dagen na betekening van het ten dezen te wijzen arrest uitblijft;
XII.
het arrest op alle onderdelen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, alsmede te bepalen dat het arrest uitvoerbaar is op alle dagen en uren, alsmede dat in alle gevallen waarin een termijn geldt die in achtgenomen moet worden tussen het moment van betekening van het arrest en verdere executie middels beslaglegging deze termijn wordt beperkt tot nihil.
De kosten dezes zijn € 77,84, vermeerderd met € 9,58 aan verschotten (2x KvK informatie), derhalve totaal € 87,42".

3.De feiten

3.1
Als gesteld en niet weersproken staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.2
[appellante] voert sedert enkele tientallen jaren een onderneming gericht op het vervaardigen van timmerwerk. Haar bestuurder is [bestuurder] (hierna: [bestuurder]).
3.3
De dochter van [bestuurder] is in loondienst van [appellante] en tot voor kort was ook de zoon van [bestuurder], [de zoon] (hierna: [de zoon]) in loondienst van het bedrijf. [de zoon] hield zich onder meer bezig met het inkopen van hout en de calculatie. Vanaf begin 2013 hield [de zoon] zich tevens bezig met de productie en verkoop van (houten) kozijnen.
3.4
Op 18 september 2013 is [geïntimeerde] opgericht met als enig aandeelhouder en bestuurder [bedrijf] van welke B.V. [de zoon] enig aandeelhouder en bestuurder is.
3.5
Op enig moment is [bestuurder] zijn zoon [de zoon] ervan gaan verdenken dat deze tijdens zijn dienstverband voor [appellante] werkzaamheden voor zichzelf en voor derden verrichtte.
[bestuurder] heeft nieuwe sloten geplaatst op de toegangen tot het bedrijf. [de zoon] kreeg geen sleutel. De heer [Y] (hierna: [Y]), destijds in dienst van [appellante] en thans in dienst van [geïntimeerde], kreeg wel een sleutel.
3.6
Op 14 januari 2015 heeft [bestuurder] aangifte gedaan van ontvreemding van zaken uit zijn onderneming.
3.7
De arbeidsovereenkomst van [appellante] met [de zoon] is beëindigd met ingang van
1 april 2015.
3.8
Op 27 januari 2015 heeft [de zoon] een verzoek ingediend voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van enkele zaken die zich in het bedrijf van [appellante] zouden bevinden. Daarbij is tevens verzocht te bevelen dat bedoelde zaken in gerechtelijke bewaring worden gegeven. Op 28 januari 2015 is verlof tot beslag verleend. Op 29 januari 2015 is het beslag tot afgifte gelegd. Op 30 januari 2015 zijn de in beslag genomen zaken in bewaring gesteld.
3.9
Vervolgens heeft [appellante] verlof gevraagd en gekregen voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op onder meer de in bewaring gegeven zaken.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en heeft gevorderd dat [appellante] op straffe van verbeurte van dwangsommen wordt veroordeeld tot afgifte van een aantal aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende zaken zoals opgesomd in de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde lijst en met veroordeling van [appellante] in de kosten.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd en zij heeft in reconventie een aantal vorderingen ingesteld die zich als volgt laten samenvatten (nummering begint bij II): II afgifte van een aantal zaken, III het verlenen van medewerking aan de deurwaarder die dit gebod executeert, IV opheffing van de beslagen die krachtens het verlof van 28 januari 2015 zijn gelegd en van alle overige beslagen en teruggave van de in bewaring genomen zaken, V een verbod tot ondernemersactiviteiten binnen Groningen en Drenthe onder de handelsnaam met daarin voorkomend “[naam]”, subsidiair “[naam] en “hout”, VI een verbod naar eigen keuze van [geïntimeerde] tot hetzij verplaatsing van haar vestiging tot buiten Groningen en Drenthe, hetzij wijziging van de statutaire naam zodanig dat daarin “[naam]” (subsidiair “[naam]” en “hout”) niet meer voorkomt, VII uitschrijving in het handelsregister van het adres [adres] [vestigingsplaats], waarvan de bevelen onder III, V, VI en VII op straffe van dwangsommen worden gevorderd, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, onder beperking en maximering van de dwangsommen. Voorts heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] als hiervoor aangeduid met II, III en IV (in het vonnis aangeduid als vorderingen I, II en III) afgewezen. De vorderingen onder V, VI en VII (in het vonnis aangeduid met IV, V en VI) zijn gedeeltelijk toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de kosten in conventie en in reconventie gecompenseerd.

5.De wijziging van eis

5.1
[appellante] heeft in hoger beroep haar eis (licht) gewijzigd, zodanig dat deze thans is komen te luiden als hiervoor is weergegeven onder 2.3 van dit arrest. [geïntimeerde] heeft tegen deze eiswijziging als zodanig geen bezwaar aangevoerd. Het hof ziet ambtshalve geen redenen de eiswijziging niet toe te laten. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
6.
De bespreking van de grieven
6.1
Grief Ikomt erop neer dat de voorzieningenrechter het procesverloop niet geheel correct en volledig heeft weergegeven. Anders dan de voorzieningenrechter vermeldt, heeft [geïntimeerde] geen pleitnota overgelegd. Voorts is onvermeld gelaten dat [appellante] een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie heeft genomen, aldus [appellante]. [geïntimeerde] heeft dit alles niet weersproken. Deze grief is dan ook terecht voorgedragen maar kan op zichzelf niet leiden tot een andere beslissing en faalt daarom.
6.2
Grief IIheeft betrekking op de feitenvaststelling door de rechtbank. Aangezien het hof de feiten zelf heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met hetgeen [appellante] in deze grief heeft aangevoerd, heeft [appellante] geen belang bij afzonderlijke bespreking van de grief.
6.3
De
grieven III en IVhebben betrekking op de beslissing in de oorspronkelijke conventie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Het gaat daarbij om de veroordeling van [appellante] op straffe van verbeurte van dwangsommen tot afgifte aan [geïntimeerde] van de zaken zoals opgesomd in de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde lijst. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] bij die vordering geen spoedeisend belang. Daarnaast heeft [appellante], samengevat (zie MvG 168), het volgende betoogd. [geïntimeerde] heeft niet aangetoond dat zij de eigendom heeft van de zaken waarvan zij afgifte heeft gevorderd. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat [appellante] als houder van die zaken vermoed wordt bezitter te zijn en daarmee vermoed wordt de rechthebbende te zijn. Uit de overweging van de rechtbank dat [de zoon] zich zou bezig houden met kozijnen, kan geen vermoeden van eigendom worden afgeleid. [appellante] hield zich immers bezig met kozijnen. Voorts kan [geïntimeerde] geen afgifte vorderen ten behoeve van [Y] of overige derden zoals [de zoon] Verder is de voorzieningenrechter ten onrechte voorbijgegaan aan het retentierecht van [appellante] en haar opschortingsbevoegdheid. Daarnaast was een aantal van de gevorderde zaken niet bij [appellante] aanwezig en had zij het derhalve niet in haar macht om die aan [geïntimeerde] af te geven. De dwangsommen zijn onterecht opgelegd omdat de wel bij [appellante] aanwezige goederen in gerechtelijke bewaring waren gegeven.
6.4
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Indien en voor zover wordt aangenomen dat [appellante] zaken van [geïntimeerde] zonder recht of titel onder zich houdt, dan is daarmee het spoedeisend belang bij de vordering tot afgifte van die zaken gegeven.
Nu [geïntimeerde] afgifte vordert van zaken waarvan zij stelt eigenaar te zijn, ligt het op haar weg om in dit kort geding, voor zover dat door [appellante] is betwist, aannemelijk te maken dat (i) zij rechthebbende is van die zaken en (ii) die zaken zich onder [appellante] bevinden. Wat dat betreft moet worden opgemerkt dat de stellingen van [geïntimeerde] schril afsteken bij het zeer uitvoerige en gedocumenteerde verweer van [appellante]. [appellante] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (MvG 156 e.v.) aan de hand van schema’s gespecificeerd aangegeven (i) welke zaken
van [geïntimeerde]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (ii) welke zaken
van [de zoon]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (iii) welke zaken
van [Y]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (iv) welke zaken
van [appellante]voorafgaand aan het kort geding door of in opdracht van [geïntimeerde] zijn meegenomen en (v) welke overige zaken voorafgaand aan het kort geding door [geïntimeerde] zijn meegenomen. In hoger beroep heeft [appellante] die lijst nader aangevuld met een verwijzing naar de vindplaatsen in de door haar als productie 7 overgelegde facturen. Hiertegenover heeft [geïntimeerde] een summiere memorie van antwoord genomen. Daarbij is slechts verwezen naar de door haar in eerste aanleg als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde lijst van zaken en haar bij brief van 3 februari 2015 overgelegde facturen. Deze facturen worden evenwel in geen enkel processtuk van [geïntimeerde] nader toegelicht en herleid tot de als productie 2 overgelegde lijst. Als gezegd heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg geen pleitnota overgelegd. [geïntimeerde] heeft verder onbetwist gelaten de stelling van [appellante] sub 127 van de MvG dat [geïntimeerde] ter zitting van 5 februari 2015 niets heeft gesteld ter aanvulling op de dagvaarding en dat niet reeds zijn weerlegging vond in de pleitnotities en de conclusie van antwoord/eis van [appellante].
6.5
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat slechts ten aanzien van de zaken waarvan [appellante] heeft erkend dat deze aan [geïntimeerde] toebehoren en deze zich ten tijde van de beslaglegging bij haar bevonden, de vordering tot afgifte van [geïntimeerde] in beginsel toewijsbaar is. Het gaat daarbij om de zaken die zijn opgesomd op bladzijde 46 van de MvG. Daarnaast echter is het hof van oordeel dat [appellante] onvoldoende belang heeft bij haar grief voor zover deze betrekking heeft op zaken waarvan zij erkend heeft dat die toebehoren aan [de zoon] en [Y]. Het betreft hier de zaken opgesomd op bladzijde 47 van de MvG (met uitzondering van de geleider bij de Elu afkortzaag). Zij heeft die zaken immers inmiddels aan de deurwaarder afgegeven en zij erkent dat zij daarvan geen rechthebbende is. Voor zover [appellante] zich met betrekking tot die zaken en ook ten aanzien van de zaken waarvan zij de eigendom van [geïntimeerde] erkent heeft beroepen op retentie of opschorting, worden deze verweren gepasseerd, aangezien binnen het bestek van dit kort geding, dat zich niet leent voor uitgebreide bewijsvoering, niet valt te beoordelen of en hoeveel partijen iets van elkaar te vorderen hebben en of en wie van partijen een beroep op opschorting of retentie toekomt.
De grieven III en IV slagen voor zover deze bij het voorgaande aansluiten en falen voor het overige.
6.6
Grief VIziet op de afwijzing door de voorzieningenrechter van de in oorspronkelijk reconventie gevorderde opheffing van gelegde beslagen.
De grief klaagt niet over het oordeel van de voorzieningenrechter dat, voor zover het gaat om andere beslagen dan het op 29 januari 2015 gelegde conservatoire beslag tot afgifte, de vordering als te verstrekkend en te onbepaald wordt afgewezen.
Voor zover het gaat om het conservatoire beslag tot afgifte verwijst het hof naar wat het hiervoor heeft overwogen bij de grieven III en IV als het gaat om de vraag wie wat aannemelijk dient te maken. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] ten aanzien van de zaken opgesomd op bladzijden 47 (vanaf: “
Geleider bij Elu afkortzaag”), 48 en 49 (tot en met “
Senco schiethamer”) van de MvG gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] of aan haar gelieerde personen daarvan eigenaar zijn en heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zijzelf eigenaar van die zaken is. Dit geldt echter niet voor de navolgende, niet van een (behoorlijke) onderbouwing voorziene posten: “
Inhoud gele kast: schuurpapier op rol en schuurbanden, inhoud gele kast; plamuur, kozijnenbok, vier stuks glas op de glasbok naast de deur van de houtloods, de rollerbaan”. Grief VI slaagt derhalve ten dele en het beslag dient in zoverre te worden opgeheven met veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan de teruggave in zoverre van de in bewaring genomen zaken, met beperking en maximering van de gevorderde dwangsommen als na te melden. Voor het overige blijft het beslag in stand. Het beoog van [appellante] dat het beslag nietig is omdat zij niet is gehoord, volgt het hof niet. Klaarblijkelijk heeft de verlofrechter de uitzondering van artikel 709 lid 3 Rv toegepast.
6.7
Met
grief Vklaagt [appellante] over de afwijzing van haar vordering in oorspronkelijk reconventie tot afgifte van zaken door [geïntimeerde]. Hier heeft te gelden dat het op de weg van [appellante] ligt aannemelijk te maken dat (i) zij rechthebbende is van die zaken en (ii) dat die zaken zich onder [geïntimeerde] bevinden. Naar het hof rechtsoverweging 6.2 van het vonnis van 13 februari 2015 begrijpt, heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen omdat deze onvoldoende gespecificeerd (bepaalbaar) zou zijn en [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] deze zaken onder zich heeft. Het hof acht de onderhavige vordering wel voldoende duidelijk en gespecifieerd. Anders dan [appellante] echter, is het hof van oordeel dat door [appellante] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde] deze zaken onder zich houdt. Uit de overgelegde aangifte en verklaringen zou volgens [appellante] moeten blijken dat de onderhavige zaken uit haar bedrijf zijn weggenomen door de heer [Y], die thans werkzaam is voor [geïntimeerde]. Echter, dat [geïntimeerde] hierbij betrokken was en dat de goederen zich bij [geïntimeerde] bevinden, blijft niet meer dan een sterke verdenking. Dat is onvoldoende om [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van dwangsommen tot afgifte te veroordelen. Nadere bewijsvoering is nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De grief faalt.
6.8
Met
grief VIIklaagt [appellante] over de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering tot het verbieden van een handelsnaam door [geïntimeerde].
Ten tijde van het geding in eerste aanleg was de handelsnaam van [appellante] “[appellante]” en die van [geïntimeerde] “[B.V. X]”.
De voorzieningenrechter heeft [appellante] verboden om “vanuit de provincies Groningen en Drenthe ondernemersactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomende de woorden “[naam]” en “hout” en/of woordcombinaties die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik”.
Voorts heeft de voorzieningenrechter [geïntimeerde] bevolen haar statutaire naam te wijzigen zodanig dat, ongeacht het hoofdlettergebruik, daarin de woorden “[naam]” en “hout” niet meer voorkomen en hierin ook woordcombinaties die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen niet meer voorkomen.
Tenslotte is [geïntimeerde] bevolen ervoor te zorgen dat zij in het handelsregister niet meer staat ingeschreven aan het adres [adres] te [vestigingsplaats] (het adres van [appellante]).
6.9
[appellante] klaagt dat de rechtbank niet heeft toegewezen haar primaire eis dat [geïntimeerde] geen naam mag voeren met daarin de lettercombinatie “[naam]”. Gelet op de plaats van vestiging van beide partijen en het feit dat zij in dezelfde branche werkzaam zijn, stelt [appellante] dat van gebruik door [geïntimeerde] van een naam met daarin “[naam]” verwarringsgevaar valt te duchten. Daarnaast meent [appellante] dat van gebruik van de lettercombinatie [geïntimeerde] verwarring valt te duchten, temeer nu zijzelf, anders dan de voorzieningenrechter aanneemt, wel de afkorting [appellante] gebruikt.
6.1
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [geïntimeerde] na het vonnis van de voorzieningenrechter haar statutaire naam heeft gewijzigd van [B.V. X] B.V. in [geïntimeerde] Voorts heeft [geïntimeerde] zich laten uitschrijven van het adres [adres] te [vestigingsplaats]. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] thans nog een handelsnaam gebruikt met daarin het woord “[naam]”. De lettercombinatie [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof voldoende onderscheidend ten opzichte van [appellante]. Naar het oordeel van het hof zijn de belangen van [appellante] aldus vooralsnog voldoende veilig gesteld. Door [appellante] is onvoldoende onderbouwd dat bij deze stand van zaken bij het publiek gevaar voor verwarring tussen beide ondernemingen is te duchten. Bij die stand van zaken faalt de grief.
6.11
De
eerste grief X(grieven VIII en IX ontbreken) heeft betrekking op de afwijzing door de voorzieningenrechter van het door [appellante] gevorderde gebod aan [geïntimeerde] om de plaats van haar vestiging te verplaatsen naar een locatie buiten Groningen of Drenthe. Hetgeen [appellante] in de toelichting op deze grief aanvoert inzake de door de voorzieningenrechter aangebrachte splitsing in haar vorderingen ter zake van de plaats van vestiging en de handelsnaam en de daaraan gekoppelde al dan niet voorwaardelijke eiswijziging acht het hof onbegrijpelijk. Wat daarvan zij, het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat binnen het beperkte bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] zich jegens [appellante] schuldig maakt aan onrechtmatige concurrentie. Om die reden faalt de grief.
6.12
De
tweede grief Xheeft betrekking op het niet verbinden van dwangsommen aan het verbod aan [geïntimeerde] om zich uit te schrijven van het adres van [appellante]. Nu [geïntimeerde] zich reeds heeft uitgeschreven van het adres van [appellante], heeft [appellante] geen belang bij oplegging van een dwangsom. De grief faalt.
6.13
Met
grief XIklaagt [appellante] over de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Ondanks dat enkele grieven (gedeeltelijk) slagen, blijft het zo dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld. De grief faalt. Het hof zal ook in hoger beroep de kosten compenseren als na te melden.
6.14
De vordering tot restitutie van onverschuldigd betaalde dwangsommen is als onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd niet toewijsbaar.
6.15
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
Het gerechtshof
recht doende in (spoed) kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 13 februari 2015 wat betreft het dictum in oorspronkelijk conventie onder 8.1 en voor zover in oorspronkelijk reconventie de vordering van [appellante] tot opheffing van het beslag tot afgifte en (medewerking aan) teruggave van de in bewaring genomen zaken niet gedeeltelijk is toegewezen en, in zoverre opnieuw recht doende:
(in plaats van 8.1):
veroordeelt [appellante] om binnen twee dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot afgifte aan [geïntimeerde] van de volgende zaken:
  • alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 46 van de memorie van grieven;
  • alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 47 van de memorie van grieven, met uitzondering van de “
(in aanvulling op het dictum in oorspronkelijk reconventie):
heft op het uit hoofde van de verlofbeschikking van 28 januari 2014 gelegde beslag en gelast de teruggave aan [appellante] van de in bewaring genomen zaken, echter een en ander uitsluitend voor zover het gaat om de navolgende zaken:
  • alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 48 van de memorie van grieven, met uitzondering van de volgende aldaar genoemde zaken: “
  • de twee werktafels, de compressor in de [appellante] bus en de Senco schiethamer, als nader omschreven in het schema op bladzijde 49 van de memorie van grieven;
Gelast [geïntimeerde] om binnen twee dagen na betekening van dit arrest aan de executerende deurwaarder alle gevraagde medewerking te verlenen aan de teruggave van de in bewaring genomen zaken als hiervoor bedoeld, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt genoemd vonnis voor het overige en bekrachtigt het mondeling vonnis van
5 februari 2015;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte gedeeltelijke vernietiging en veroordelingen.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 mei 2015.