Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
5 februari 2015 en 13 februari 2015 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland.
2.Het geding in hoger beroep
In hoger beroep te vernietigen het vonnis/ de vonnissen van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen, op 5 februari 2015 en 13 februari 2015 onder zaak-/ rolnummer C/18/153579 / KG ZA 15-15 gewezen tussen [appellante] en [geïntimeerde], doch slechts voor zover het betreft de beslissingen als vermeld in het dictum onder 8.1, 8.2, 8.3, 8.10, 8.11 en de bij grieven door [appellante] bestreden rechtsoverwegingen waar bedoelde beslissingen op gestoeld zijn (zulks onder bekrachtiging van de beslissingen en overwegingen waarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen en die van [appellante] zijn toegewezen), en – opnieuw rechtdoende – moge behagen bij arrest:
[geïntimeerde] alsnog in al haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans haar al haar vorderingen te ontzeggen
[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan [appellante] van al hetgeen [appellante] (onverschuldigd) aan [geïntimeerde] mocht hebben betaald ter zake van eventueel door [appellante] verbeurde dwangsommen uit hoofd van het/de vonnis(sen) waarvan beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der hoger beroepsdagvaarding althans de dag der (onverschuldigde) betaling door [appellante] tot aan de dag der algehele voldoening door [geïntimeerde];
[geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte aan [appellante] van alle goederen die [appellante] aan [geïntimeerde] heeft afgegeven ter voldoening aan, althans die [geïntimeerde] (uit handen van de gerechtelijk bewaarder of hoe dan ook) onder zich heeft genomen kracht van, het/de vonnis(sen) waarvan beroep, zulks op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
[geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte aan [appellante] van de navolgende ten processe bedoelde zaken:
- zes (6) beitelkoppen voor freesmachine;
- drie (3) blauwe industriële luchtslangen;
- één (1) computer;
- (ongeveer) zes (6) antracietkleurige ordners met orders uit 2014;
- één (1) luchtaangedreven spijkerpistool;
- één (1) motorkantmaaier, compleet met riem;
- één (1) klopboormachine van het merk Hitachi, met een bijbehorende groene ijzeren koffer;
- één (1) breekhamer op stroom, inclusief de bijbehorende beitels;
- één (1) groene kruiwagen van kunststof;
- één (1) rode accu-oplader;
[geïntimeerde] te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, aan de executerende deurwaarder alle gevraagde medewerking te verlenen aan de uitvoering van hetgeen ten aanzien van het onder III en IV gevorderde wordt beslist, onder andere door de deurwaarder toegang tot alle plaatsen, ruimten en kasten in de macht van [geïntimeerde] te verschaffen, desgevraagd de verblijfplaats van goederen bekend te maken, en zo nodig eventuele derden tot medewerking te instrueren, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
op te heffen (primair geheel, subsidiair gedeeltelijk, wat bepaalde in het arrest aan te duiden goederen betreft) alle beslagen welke ten verzoeke van [geïntimeerde] zijn gelegd uit kracht van de verlofbeschikking van de Edelachtbare Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d.28 januari 2015, nummer 153794 PRRK 15-49, en – voor zover zich uit kracht van die verlofbeschikking nog zaken in gerechtelijke bewaring bevinden – de teruggave aan [appellante] van de in gerechtelijke bewaring genomen goederen aan [appellante] te bevelen;
primair:[geïntimeerde] te verbieden om vanaf het moment van betekening van het ten deze te wijzen arrest (subsidiair: vanaf enige in goede justitie te bepalen termijn na betekening), in of vanuit de Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen) ondernemingsactiviteiten (subsidiair: ondernemingsactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten) te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomend de lettercombinatie(s) “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;subsidiair:[geïntimeerde] te verbieden om vanaf het moment van betekening van het ten dezen te wijzen arrest (subsidiair: vanaf enige in goede justitie te bepalen termijn na betekening), in of vanuit Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen) ondernemingsactiviteiten (subsidiair ondernemingsactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten) te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomend zowel de lettercombinatie(s) “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” enerzijds als lettercombinatie “hout” anderzijds, en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met deze combinaties van lettercombinaties in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;
primair:[geïntimeerde] te bevelen om binnen één week na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, haar statutaire naam zodanig te wijzigen en gewijzigd te houden, dat daarin niet meer voorkomen de lettercombinaties “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” in hoofdzaak overeenstemmen (subsidiair: niet zowel deze lettercombinaties als de lettercombinatie "hout”), ongeacht het hoofdlettergebruik, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen;subsidiair:[geïntimeerde] te bevelen om binnen één week na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, naar eigen keuze:
hetzij haar statutaire naam zodanig te wijzigen dat daarin niet meer voorkomen de lettercombinaties “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of lettercombinaties en/of tekencombinaties die met “[naam]” en/of “[geïntimeerde]” en/of in hoofdzaak overeenstemmen (subsidiair: niet zowel deze lettercombinaties als de lettercombinatie “hout”), ongeacht het hoofdlettergebruik;
hetzij de plaats waar zij gevestigd en zaakdoende is te verplaatsen naar enige locatie gelegen buiten de Provincies Groningen en Drenthe (subsidiair: een gebied als in goede justitie te bepalen);
[geïntimeerde] te bevelen om ervoor zorg te dragen dat zij in het handelsregister blijft uitgeschreven van het adres [adres] te [vestigingsplaats], alles op straffe van dwangsom ad € 10.000,00 per etmaal (of deel van een etmaal) dat “[geïntimeerde]” in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
alsmede/althans, gelet op het door [appellante] gestelde zodanige beslissingen te geven als het Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren;
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten vallende op beide instanties, zowel in conventie als in reconventie, te vermeerderen met het nasalaris ad € 205,00 (subsidiair: € 131,00) zonder betekening en € 273,00 (subsidiair: € 199,00) ingeval van betekening, alles (proceskosten en nasalaris) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening in zoverre betaling binnen veertien dagen na betekening van het ten dezen te wijzen arrest uitblijft;
het arrest op alle onderdelen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, alsmede te bepalen dat het arrest uitvoerbaar is op alle dagen en uren, alsmede dat in alle gevallen waarin een termijn geldt die in achtgenomen moet worden tussen het moment van betekening van het arrest en verdere executie middels beslaglegging deze termijn wordt beperkt tot nihil.
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De wijziging van eis
De bespreking van de grieven
grieven III en IVhebben betrekking op de beslissing in de oorspronkelijke conventie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Het gaat daarbij om de veroordeling van [appellante] op straffe van verbeurte van dwangsommen tot afgifte aan [geïntimeerde] van de zaken zoals opgesomd in de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde lijst. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] bij die vordering geen spoedeisend belang. Daarnaast heeft [appellante], samengevat (zie MvG 168), het volgende betoogd. [geïntimeerde] heeft niet aangetoond dat zij de eigendom heeft van de zaken waarvan zij afgifte heeft gevorderd. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat [appellante] als houder van die zaken vermoed wordt bezitter te zijn en daarmee vermoed wordt de rechthebbende te zijn. Uit de overweging van de rechtbank dat [de zoon] zich zou bezig houden met kozijnen, kan geen vermoeden van eigendom worden afgeleid. [appellante] hield zich immers bezig met kozijnen. Voorts kan [geïntimeerde] geen afgifte vorderen ten behoeve van [Y] of overige derden zoals [de zoon] Verder is de voorzieningenrechter ten onrechte voorbijgegaan aan het retentierecht van [appellante] en haar opschortingsbevoegdheid. Daarnaast was een aantal van de gevorderde zaken niet bij [appellante] aanwezig en had zij het derhalve niet in haar macht om die aan [geïntimeerde] af te geven. De dwangsommen zijn onterecht opgelegd omdat de wel bij [appellante] aanwezige goederen in gerechtelijke bewaring waren gegeven.
van [geïntimeerde]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (ii) welke zaken
van [de zoon]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (iii) welke zaken
van [Y]ten tijde van het beslag aanwezig waren bij [appellante], (iv) welke zaken
van [appellante]voorafgaand aan het kort geding door of in opdracht van [geïntimeerde] zijn meegenomen en (v) welke overige zaken voorafgaand aan het kort geding door [geïntimeerde] zijn meegenomen. In hoger beroep heeft [appellante] die lijst nader aangevuld met een verwijzing naar de vindplaatsen in de door haar als productie 7 overgelegde facturen. Hiertegenover heeft [geïntimeerde] een summiere memorie van antwoord genomen. Daarbij is slechts verwezen naar de door haar in eerste aanleg als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde lijst van zaken en haar bij brief van 3 februari 2015 overgelegde facturen. Deze facturen worden evenwel in geen enkel processtuk van [geïntimeerde] nader toegelicht en herleid tot de als productie 2 overgelegde lijst. Als gezegd heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg geen pleitnota overgelegd. [geïntimeerde] heeft verder onbetwist gelaten de stelling van [appellante] sub 127 van de MvG dat [geïntimeerde] ter zitting van 5 februari 2015 niets heeft gesteld ter aanvulling op de dagvaarding en dat niet reeds zijn weerlegging vond in de pleitnotities en de conclusie van antwoord/eis van [appellante].
Geleider bij Elu afkortzaag”), 48 en 49 (tot en met “
Senco schiethamer”) van de MvG gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] of aan haar gelieerde personen daarvan eigenaar zijn en heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zijzelf eigenaar van die zaken is. Dit geldt echter niet voor de navolgende, niet van een (behoorlijke) onderbouwing voorziene posten: “
Inhoud gele kast: schuurpapier op rol en schuurbanden, inhoud gele kast; plamuur, kozijnenbok, vier stuks glas op de glasbok naast de deur van de houtloods, de rollerbaan”. Grief VI slaagt derhalve ten dele en het beslag dient in zoverre te worden opgeheven met veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan de teruggave in zoverre van de in bewaring genomen zaken, met beperking en maximering van de gevorderde dwangsommen als na te melden. Voor het overige blijft het beslag in stand. Het beoog van [appellante] dat het beslag nietig is omdat zij niet is gehoord, volgt het hof niet. Klaarblijkelijk heeft de verlofrechter de uitzondering van artikel 709 lid 3 Rv toegepast.
grief Vklaagt [appellante] over de afwijzing van haar vordering in oorspronkelijk reconventie tot afgifte van zaken door [geïntimeerde]. Hier heeft te gelden dat het op de weg van [appellante] ligt aannemelijk te maken dat (i) zij rechthebbende is van die zaken en (ii) dat die zaken zich onder [geïntimeerde] bevinden. Naar het hof rechtsoverweging 6.2 van het vonnis van 13 februari 2015 begrijpt, heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen omdat deze onvoldoende gespecificeerd (bepaalbaar) zou zijn en [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] deze zaken onder zich heeft. Het hof acht de onderhavige vordering wel voldoende duidelijk en gespecifieerd. Anders dan [appellante] echter, is het hof van oordeel dat door [appellante] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde] deze zaken onder zich houdt. Uit de overgelegde aangifte en verklaringen zou volgens [appellante] moeten blijken dat de onderhavige zaken uit haar bedrijf zijn weggenomen door de heer [Y], die thans werkzaam is voor [geïntimeerde]. Echter, dat [geïntimeerde] hierbij betrokken was en dat de goederen zich bij [geïntimeerde] bevinden, blijft niet meer dan een sterke verdenking. Dat is onvoldoende om [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van dwangsommen tot afgifte te veroordelen. Nadere bewijsvoering is nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De grief faalt.
grief VIIklaagt [appellante] over de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering tot het verbieden van een handelsnaam door [geïntimeerde].
eerste grief X(grieven VIII en IX ontbreken) heeft betrekking op de afwijzing door de voorzieningenrechter van het door [appellante] gevorderde gebod aan [geïntimeerde] om de plaats van haar vestiging te verplaatsen naar een locatie buiten Groningen of Drenthe. Hetgeen [appellante] in de toelichting op deze grief aanvoert inzake de door de voorzieningenrechter aangebrachte splitsing in haar vorderingen ter zake van de plaats van vestiging en de handelsnaam en de daaraan gekoppelde al dan niet voorwaardelijke eiswijziging acht het hof onbegrijpelijk. Wat daarvan zij, het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat binnen het beperkte bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] zich jegens [appellante] schuldig maakt aan onrechtmatige concurrentie. Om die reden faalt de grief.
tweede grief Xheeft betrekking op het niet verbinden van dwangsommen aan het verbod aan [geïntimeerde] om zich uit te schrijven van het adres van [appellante]. Nu [geïntimeerde] zich reeds heeft uitgeschreven van het adres van [appellante], heeft [appellante] geen belang bij oplegging van een dwangsom. De grief faalt.
grief XIklaagt [appellante] over de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Ondanks dat enkele grieven (gedeeltelijk) slagen, blijft het zo dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld. De grief faalt. Het hof zal ook in hoger beroep de kosten compenseren als na te melden.
- alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 46 van de memorie van grieven;
- alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 47 van de memorie van grieven, met uitzondering van de “
- alle zaken genoemd in het schema op bladzijde 48 van de memorie van grieven, met uitzondering van de volgende aldaar genoemde zaken: “
- de twee werktafels, de compressor in de [appellante] bus en de Senco schiethamer, als nader omschreven in het schema op bladzijde 49 van de memorie van grieven;