ECLI:NL:GHARL:2015:3954

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
200.139.760-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vorderingen van kinderen jegens de echtgenoot van de erflater en de wettelijke verdeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil over de erfrechtelijke vorderingen van de kinderen van de erflater jegens hun stiefouder. De zaak betreft de wettelijke verdeling van de nalatenschap en de vraag in hoeverre de kinderen recht hebben op een vordering uit de nalatenschap van hun moeder, de erflaatster. De kinderen, aangeduid als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hebben een vordering ingediend tegen hun stiefouder, [appellante], die in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt. De advocaat van [appellante] was mr. P.L. Verhulst, terwijl de geïntimeerden aanvankelijk werden bijgestaan door mr. R. Kuizenga en later door mr. N. Groen.

Het hof heeft op 2 juni 2015 arrest gewezen, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank Noord-Nederland werd vernietigd. Het hof oordeelde dat de totale verkrijging van de kinderen uit de nalatenschap € 21.433,- bedroeg, met een belaste verkrijging van € 12.431,-. De erfbelasting die door de erflater was voldaan, bedroeg € 207,-. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van de kinderen niet geheel toewijsbaar zijn, maar dat de grieven van [appellante] gedeeltelijk doel troffen. Het hof heeft de vorderingen van de kinderen toegewezen tot een bedrag van € 21.226,- per kind, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de juridische nuances van de wettelijke verdeling en de verplichtingen van de erflater ten opzichte van de erfgenamen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de kosten van het geding tussen partijen gecompenseerd worden, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.760/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/138130 / HA ZA 12-393)

arrest van de eerste kamer van 2 juni 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. P.L. Verhulst, kantoorhoudende te Vries,
tegen

1. [geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: aanvankelijk mr. R. Kuizenga, kantoorhoudende te Almere, thans mr. N. Groen, eveneens aldaar kantoorhoudende.
De inhoud van het tussenarrest van 10 februari 2015 wordt hier overgenomen.

Het verdere verloop geding in hoger beroep

Ingevolge het genoemde tussenarrest heeft op 21 april 2015 een comparitie van partijen plaats gehad. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken van het geding.
Tenslotte heeft het hof wederom arrest bepaald.

De verdere beoordeling

Inzending van de stukken
1. Geen van partijen heeft de stukken ingezonden, omtrent welke het hof in rechtsoverweging 7 van het genoemde tussenarrest heeft te kennen gegeven dat het wenselijk is daarover te beschikken ten behoeve van een doelmatige behandeling van de zaak ter comparitie-zitting.
Voorts met betrekking tot de vaststaande feiten:
2. Voorts is in hoger beroep tussen partijen het volgende komen vast te staan:
( i) Voor de aanslag successierechten in de nalatenschap van de erflaatster is uitgegaan van een totale verkrijging van € 21.433,- van [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] en een belaste verkrijging van € 12.431,--, terwijl de door [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] verschuldigde erfbelasting over de verkrijging van de erflaatster een bedrag van € 207,-- beloopt, dat door de erflater is voldaan.
(ii) De aan de akte van huwelijkse voorwaarden gehechte staat van aanbrengsten vermeldt dienaangaande dat de erflater aan [geïntimeerde 1] respectieve [geïntimeerde 2] een schuld heeft van € 12.000,--.
Voorts met betrekking tot de grieven
3. Het hof zal bij de behandeling van de grieven uitgaan van de vaststaande feiten, zoals die in rechtsoverweging 2 van het genoemde tussenarrest van 10 februari 2015 en in rechtsoverweging 2 van dit eindarrest zijn vermeld met de aantekening dat ook in dit eindarrest de moeder van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als de erflaatster zal worden aangeduid en de vader als de erflater.
4. De grieven I, II, III en IV richten zich tegen hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist met betrekking tot hetgeen [appellante] gehouden is om aan [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] uit hoofde van zijn erfdeel in de nalatenschap van de erflaatster te voldoen. Het hof zal daarom deze grieven gezamenlijk behandelen.
5. Anders dan [appellante] ingang tracht te doen vinden, is daarbij uit te gaan van de 'totale verkrijging' van [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] ten belope van
€ 21.433,-- verminderd met de erfbelasting ten belope van € 207,--. Dit betekent dat het erfdeel van [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] in de nalatenschap van zijn moeder bestaat uit een vordering van € 21.226,-- ten laste van de erflater, als bedoeld in
art. 4:13 lid 3 BW. Deze vordering van [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] is een schuld van de nalatenschap, als bedoeld in art. 4:14 lid 1 BW, daar waar het om de nalatenschap van de erflater gaat, welke schuld daarom door [appellante] aan hen is te voldoen.
6. Daaraan kan niet afdoen dat in verband met de eertijds uitgestelde opeisbaarheid voor de heffing van de successierechten van een lager bedrag als 'belaste verkrijging' is uitgegaan en evenmin dat de erflater meende het lagere bedrag aan [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] verschuldigd te zijn, zoals ook in de hiervoor vermelde lijst van aanbrengsten zijn neerslag heeft gevonden. Hetzelfde geldt voor het feit dat de erflater zich tegenover [appellante], zoals deze heeft aangevoerd, in die zin heeft uitgelaten.
7. De vorderingen van [geïntimeerden] dienaangaande zijn derhalve niet geheel toewijsbaar.
8. De grieven I, II, III en IV treffen ten dele doel.
9. Grief V richt zich tegen hetgeen de rechtbank omtrent de door [appellante] aan [geïntimeerden] te verstrekken gegevens en ten aanzien van de oplegging van een dwangsom dienaangaande heeft overwogen en beslist.
10. Ter comparitie-zitting is naar voren gekomen, dat [appellante] - naar het hof begrijpt - wat bescheiden en andere gegevensdrager betreft uitsluitend enkele dagafschriften van bankrekeningen van de erflater onder zich heeft, die van na het overlijden van de erflater dateren. Zij heeft zich bereid verklaard om [geïntimeerden] daarin inzage te geven. Het hof ziet daarom voor de gevorderde oplegging van een dwangsom - anders dan de rechtbank - geen plaats. Voorts kunnen [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet van [appellante] vergen dat zij op eigen kosten bij de bank dagafschriften opvraagt, die van vóór overlijden van de erflater dateren.
11. De vorderingen van [geïntimeerden] zijn daarom op dit punt slechts gedeeltelijk toewijsbaar.
12 Grief V treft derhalve eveneens doel.
De slotsom
11. Het beroepen vonnis van 23 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, moet worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, beslissen als in het dictum van dit eindarrest zal worden omschreven. Gelet op de aanverwantschap tussen partijen, zal het hof de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis van 23 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen; en
opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde 1] te betalen een bedrag van € 21.226,--, vermeerderd met het in artikel 4:13 lid 4 lid, BW genoemde percentage te rekenen vanaf 10 januari 2003 tot 22 mei 2012, en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het totaal bedrag met ingang van 13 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 21.226,--, vermeerderd met het in artikel 4:13 lid 4 BW genoemde percentage te rekenen vanaf 10 januari 2003 tot 22 mei 2012, en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het totaal bedrag met ingang van 13 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling;
gelast [appellante] aan [geïntimeerden] binnen één maand na heden inzage in en tegen
vergoeding van de kosten afschrift te geven van de in rechtsoverweging 10 bedoelde
dagafschriften;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L Fikkers en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 juni 2015.