Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een vader om het ouderlijk gezag over zijn kind, [kind 1], te verkrijgen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil, had eerder bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een verzoek ingediend dat op 18 november 2014 werd afgewezen. De kinderrechter had toen de voogdijmaatregel over [kind 2] beëindigd en de vader belast met het ouderlijk gezag over [kind 2], maar het verzoek van de vader om ouderlijk gezag over [kind 1] werd afgewezen. De GI, de William Schrikker Stichting, voerde het gezag uit en vreesde dat de belangen van [kind 1] verwaarloosd zouden worden als het verzoek van de vader werd ingewilligd. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2015 werd duidelijk dat de vader en de GI een verbeterde verstandhouding hadden, maar dat er nog steeds spanningen waren. Het hof oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat de belangen van [kind 1] zouden worden verwaarloosd indien het verzoek van de vader zou worden toegewezen. De vader had weliswaar verbeteringen in zijn situatie laten zien, maar het hof concludeerde dat hij niet in staat was om bij beslissingen over de opvoeding van [kind 1] uitsluitend de belangen van het kind voorop te stellen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgang af, met de opmerking dat de GI de omgang op termijn zal uitbreiden zodra dat in het belang van [kind 1] is.