In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van onroerende zaken, specifiek twee NS-stations, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 1.841.000 voor NS station [A] en € 1.107.000 voor NS station [B] voor het kalenderjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012. Na bezwaar had de heffingsambtenaar de waarden verlaagd naar € 1.567.000 en € 968.000. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de waarde van NS station [A] werd verlaagd naar € 1.418.758, maar het beroep met betrekking tot NS station [B] ongegrond verklaard.
Belanghebbende, [X] BV, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De kern van het geschil betreft de waardering van de liftinstallaties die in 2012 zijn gebouwd bij beide stations. De heffingsambtenaar had deze liftinstallaties afzonderlijk gewaardeerd op basis van de bouwkosten, terwijl belanghebbende betoogde dat deze kosten reeds in de waardering van de perrons verdisconteerd zouden moeten zijn volgens de Taxatiewijzer van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar gemotiveerd van de Taxatiewijzer mocht afwijken, gezien de hoge bouwkosten van de liftinstallaties. Het Hof bevestigde dat de waarde van de onroerende zaken op de gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden bepaald, en dat de heffingsambtenaar in dit geval de liftinstallaties afzonderlijk op de bouwkosten mocht waarderen. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.