ECLI:NL:GHARL:2015:4164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
14/00627 en 14/00628
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van NS stations en de waardering van liftinstallaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van onroerende zaken, specifiek twee NS-stations, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 1.841.000 voor NS station [A] en € 1.107.000 voor NS station [B] voor het kalenderjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012. Na bezwaar had de heffingsambtenaar de waarden verlaagd naar € 1.567.000 en € 968.000. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de waarde van NS station [A] werd verlaagd naar € 1.418.758, maar het beroep met betrekking tot NS station [B] ongegrond verklaard.

Belanghebbende, [X] BV, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De kern van het geschil betreft de waardering van de liftinstallaties die in 2012 zijn gebouwd bij beide stations. De heffingsambtenaar had deze liftinstallaties afzonderlijk gewaardeerd op basis van de bouwkosten, terwijl belanghebbende betoogde dat deze kosten reeds in de waardering van de perrons verdisconteerd zouden moeten zijn volgens de Taxatiewijzer van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar gemotiveerd van de Taxatiewijzer mocht afwijken, gezien de hoge bouwkosten van de liftinstallaties. Het Hof bevestigde dat de waarde van de onroerende zaken op de gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden bepaald, en dat de heffingsambtenaar in dit geval de liftinstallaties afzonderlijk op de bouwkosten mocht waarderen. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00627 en 14/00628
uitspraakdatum
: 9 juni 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, gevestigd te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2014, nummers AWB 13/5210 en AWB 13/5212, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar),

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [a-straat] (NS station [A]) en [b-straat] (NS station [B]), beide gelegen te [C], voor het kalenderjaar 2013 – naar de waardepeildatum 1 januari 2012 – en naar de toestand op 1 januari 2013, vastgesteld op respectievelijk € 1.841.000 (NS station [A]) en € 1.107.000 (NS station [B]). Ook zijn daarbij aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraken op bezwaar de waarden van de
onroerende zaken tot respectievelijk € 1.567.000 (NS station [A]) en € 968.000 (NS station [B]) verminderd. Ook heeft hij – ambtshalve – de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken van de heffingsambtenaar in beroep gekomen.
Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 10 juni 2014 het beroep met betrekking tot NS station [B] ongegrond en het beroep met betrekking tot NS station [A] gegrond verklaard. Tevens heeft zij de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het NS station [A] vernietigd en de waarde van deze onroerende zaak tot € 1.418.758 verminderd. De op die onroerende zaak betrekking hebbende aanslag OZB is daarbij dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 juli 2014, ingekomen bij het Hof op 9 juli 2014,
tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014 te Arnhem.
Namens belanghebbende zijn daar [D] en mevr. [E] verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [F], bijgestaan door [G] (taxateur).
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. Deze zijn als NS (trein)station bij belanghebbende in gebruik.
2.2.
In het jaar 2012 is op beide stations een liftinstallatie gebouwd. De bouwkosten daarvan, bedroegen – exclusief omzetbelasting – € 780.219 (NS station [A]) en € 699.972 (NS station [B]).
2.3.
Ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarden van de onroerende zaken heeft de heffingsambtenaar in de procedure bij de Rechtbank voor elke onroerende zaak een taxatierapport, opgemaakt op 2 december 2013 door [G], WOZ-taxateur, overgelegd. Uit deze taxatierapporten blijkt dat de taxateur de onroerende zaken naar de toestand op 1 januari 2013 op de gecorrigeerde vervangingswaarde heeft gewaardeerd. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van kengetallen die zijn opgenomen in de zogenoemde Taxatiewijzer van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Taxatiewijzer en kengetallen Deel 4, NS-stations RIT/Prorail, o.b.v. convenant perrons, overkappingen e.d, waardepeildatum 1 januari 2012), hierna: de Taxatiewijzer. In de Taxatiewijzer is onder meer het volgende vermeld:
“Uitgangspunt is de waardering volgens de gecorrigeerde vervangingswaarde. Een aantal zaken komt niet in de waardering tot uitdrukking, omdat die reeds zijn verdisconteerd in de kosten van het perron. Te denken valt aan (rol-)trappen, liften, zitbanken, afvalbakken.”
2.4.
De op grond van de Taxatiewijzer aan de perrons toe te rekenen waarden bedragen € 293.233 (NS Station [A]) en € 196.131 (NS Station [B]).
2.5
De voornoemde liftinstallaties heeft de taxateur, in afwijking van de Taxatiewijzer, gewaardeerd op de bouwkosten. In zijn taxatierapport concludeert hij tot dezelfde waarden als die zijn gehanteerd in de in 1.2 vermelde uitspraken op bezwaar.
2.6.
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingediende beroep is door de Rechtbank met betrekking tot het NS station [A] gegrond verklaard omdat ten aanzien van de bouwkosten van de liftinstallatie van dit station ten onrechte ook de daarop betrekking hebbende omzetbelasting in aanmerking is genomen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaken op de waardepeildatum 1 januari 2012, naar de toestand van de onroerende zaken op 1 januari 2013.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de waarden van beide onroerende zaken te hoog zijn vastgesteld. Zij bepleit dat bij de waardering van de onroerende zaken slechts de Taxatiewijzer gehanteerd dient te worden. De kosten van de liftinstallaties zijn dan in dat geval in de kosten van de perrons begrepen. Deze liftinstallaties dienen dan ook, aldus belanghebbende, niet afzonderlijk te worden gewaardeerd. Overigens bestrijdt belanghebbende in hoger beroep niet meer de – in 2.2. vermelde – hoogte van de bouwkosten van de liftinstallaties.
3.3.
De heffingsambtenaar is van mening dat de Taxatiewijzer slechts als een hulpmiddel bij de waardering van de onroerende zaken dient te worden gebruikt. Gelet op de hoogte van de kostprijzen van onderhavige liftinstallaties is hij van mening dat deze niet geacht kunnen worden in de waarde van de perrons verdisconteerd te zijn. De liftinstallaties dienen, aldus de heffingsambtenaar, in de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaken afzonderlijk op de daarvoor berekende bouwkosten te worden gewaardeerd.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar en tot vermindering van, naar het Hof begrijpt, de (nader) vastgestelde waarden tot € 643.000 (NS station [A]) en € 288.000 (NS station [B]).
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaken dient te worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde zoals bedoeld in artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ. Het Hof heeft geen aanleiding partijen daarin niet te volgen en sluit zich bij dit gezamenlijke standpunt van partijen aan.
4.2
Belanghebbende bepleit gemotiveerd lagere waarden dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarden niet te hoog zijn.
4.3
De heffingsambtenaar heeft in dat verband verwezen naar de eerder vermelde taxatierapporten. Hieruit blijkt dat bij de waardering van de onroerende zaken de Taxatiewijzer is gehanteerd, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van de Taxatiewijzer, de in 2012 gebouwde liftinstallaties op de daarvoor berekende bouwkosten zijn gewaardeerd en de uit de Taxatiewijzer volgende waarden van de onroerende zaken met de bedragen van die bouwkosten zijn verhoogd.
4.4
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de Taxatiewijzer voor de waardering van onderhavige onroerende zaken gebruikt mag worden, is slechts in geschil of de heffingsambtenaar daar dan op onderdelen – zoals in dit geval met betrekking tot de waardering van de liftinstallaties – van mag afwijken.
4.5
Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen staat het de heffingsambtenaar vrij om in een voorkomend geval gemotiveerd van een taxatiewijzer af te wijken, aangezien deze slechts een hulpmiddel vormt voor de bepaling van de gezochte waarde. In dit geval heeft de heffingsambtenaar geloofwaardig verklaard dat in gevallen waarin de bouwkosten van liftinstallaties niet te hoog zijn deze, overeenkomstig hetgeen in de Taxatiewijzer is vermeld, geacht worden te zijn begrepen in de waarden van de perrons. Nu de bouwkosten van de onderwerpelijke liftinstallaties aanzienlijk zijn (respectievelijk circa 2,5 en 3,5 keer de volgens de Taxatiewijzer berekende waarden van de perrons), verzet zich er niets tegen om deze liftinstallaties afzonderlijk op de berekende bouwkosten te waarderen. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende overigens ook bevestigd dat de heffingsambtenaar in voorkomende gevallen van de Taxatiewijzer mag afwijken.
4.6
Belanghebbende is van mening dat zij de waarde van de liftinstallaties, zoals in andere gevallen op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken mogelijk is, buiten aanmerking kan laten. Nu belanghebbende, op grond van deze Uitvoeringsregeling, zoals ook door haar wordt erkend, niet voor deze uitzondering in aanmerking kan komen is het niet aan de belastingrechter om desondanks hier in te voorzien. Dit oordeel wordt niet anders indien de overheid op het bouwen van dergelijke liftinstallaties heeft aangedrongen.
SlotsomGelet op het vorenstaande dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J. Kromhout, voorzitter,
mr. J.A. Monsma en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2015.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 9 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.