Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
f140.000,-. Op diezelfde datum is aan de man een bedrag van
f50.000,- van de koopprijs bij wijze van schenking kwijtgescholden, onder de bepaling dat de schenking, evenals de opbrengsten daarvan, niet zal vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap. Voorts zijn partijen op
f55.000,-. Nadien zijn partijen nog twee hypothecaire geldlening aangegaan. De totale hypotheekschuld bedraagt € 61.260,33.
f50.000,-
f140.000,-, te verminderen met
\f15.000,- in verband met de verplichting om de ouders van de man te verzorgen. Uit de notariële akte van kwijtschelding van 11 november 1994 volgt dat de ouders van de man aan de man
f50.000,- hebben geleend ten behoeve van de aankoop van zijn aandeel in de woning en bij wijze van schenking het aan de man het geleende bedrag hebben kwijtgescholden onder de uitdrukkelijke bepaling dat het geschonken bedrag evenals de opbrengsten daarvan niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen. Het hof constateert dat het hier, anders dan in ECLI:NL:GHARN:2009:BZ6967 en ECLI:NL:HR:2015:1199, gaat om de aankoop van een onroerende zaak vóórdat het huwelijk tussen partijen werd voltrokken en waarbij de koopprijs slechts gedeeltelijk, na voorafgaande lening, bij wijze van schenking is kwijtgescholden. Artikel 1:124 (oud) BW dan wel artikel 1:95 BW, is derhalve niet van toepassing op de destijds ontstane eenvoudige gemeenschap. Voor een analoge toepassing van voornoemde artikelen op de situatie van partijen ziet het hof geen aanleiding, gelet op het feit dat de wetswijziging ten aanzien van artikel 1:124 (oud) BW recent is.
f50.000,- niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen waarin de man zal huwen. Dat het de bedoeling van de man en zijn ouders was de aan de man toekomende onverdeelde helft van de woning buiten enige gemeenschap waarin partijen zouden huwen zou vallen, volgt niet uit de bepalingen van de kwijtscheldingsakte. Dat dit wel de bedoeling zou zijn geweest, is door de man overigens ook niet aangevoerd.
f12.500,- uit privévermogen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat het bedrag van
f12.500,- afkomstig was uit het privévermogen van de man, daartoe stellende dat partijen voorafgaand aan de koop van de woning aan de [adres te woonplaats] een andere woning ([straat] te [plaats]) in gezamenlijke eigendom hadden, dat de opbrengst van de verkoop van die woning van partijen gezamenlijk was en die opbrengst (deels) is gebruikt ter financiering van de woning aan de [adres te woonplaats]. Naar aanleiding van die gemotiveerde betwisting heeft de man zijn stelling niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, en hetgeen de vrouw heeft betoogd niet (voldoende) betwist. Het hof is derhalve van oordeel dat ook van zaaksvervanging geen sprake kan zijn nu een substantieel deel van de koopprijs ten behoeve van de door de man verkregen onverdeelde helft van de woning uit andere middelen werd voldaan. Uit het voorgaande volgt dat de derde grief van de man faalt.