Uitspraak
[appellant],
1.[de vennootschap],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
het Gerechtshof (…) moge behagen, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3.De feiten
Ik heb je op 13/8/2014 op staande voet ontslag gegeven wegens diefstal. Woensdag 6/8/2014 was je op vakantie en toen werdt ik gebeldt door [bedrijf], waar hun prive brood bleef naar mij weten krijgen ze dit zeker al een half jaar niet meer, en waren ze er mee gestopt. Ik ben er daar naar toegereden en heb daar een gesprek gehad hoe dat betaald werd. Deze twee dames zijden dat je een envelop kreeg met de week nummers er op en het bedrag. Ik heb dit zeker het laatste half jaar niet van je mogen ontvangen. Ik heb je 12/8/2014 een sms gestuurd dat ik eerst een gesprek met jou wilden, je was er in die nacht wel want je was je telefoon kwijt zij je en had dat niet gelezen. Ik heb je toen naar huis gestuurd en gezegt kom morgen ochtend maar terug om even te praten. Toen heb ik met jou er over gehadt je zij toen ik beken het niet en ik ontken het ook niet, je zij toen ook ik heb het wel twee keer gebruikt. Toen heb ik het er met je over gehadt dat ik op deze manier je vertrouwen kwijt ben en dat ik je zeker niet op je werk ontslag geef want je was zeker een kei harde werker, maar op diefstal en het er jammer vindt. Ik heb hier ook van aangifte gedaan bij de politie en als die meer wilde weten ook de contactpersonen van [bedrijf].”
ex artikel 7:625 BW en wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
artikel 223 Rv is voldaan, overweegt de kantonrechter dat het geschil zich toespitst op de vraag of vanaf januari 2014 aan [werknemer] van [bedrijf] twee broden per week werden geleverd waarvoor in contanten aan de bezorger [appellant] werd betaald. [geïntimeerden] stelt dat dit het geval is geweest en dat [appellant] vanaf februari 2014 het contante geld niet aan [geïntimeerden] heeft afgedragen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [geïntimeerden] deze gang van zaken met de overgelegde schriftelijke verklaring van [werknemer] en [X] voldoende heeft onderbouwd. De door [appellant] gedane betwisting acht de kantonrechter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand zal houden.
5.De beoordeling in hoger beroep
De bewijslast van de opgegeven dringende reden rust in de bodemprocedure op [geïntimeerden] als werkgever.