ECLI:NL:GHARL:2015:4635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
200.166.848-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig betalen griffierecht in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, drie rechtspersonen gevestigd in Groningen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de niet-tijdige betaling van het griffierecht van € 5.114,- door de appellanten, die op 21 april 2015 voldaan had moeten zijn. De advocaat van de appellanten heeft aangegeven niet langer op te treden voor twee van de drie appellanten, die inmiddels gefailleerd zijn. Ondanks deze omstandigheden is er geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de hoogte van het griffierecht, wat volgens de wet vereist is.

Het hof heeft overwogen dat, op basis van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de gedaagde van de instantie moet worden ontslagen indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. De appellanten hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over de toepassing van de hardheidsclausule, die in artikel 127a lid 3 Rv is neergelegd. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de bezwaren van de appellanten tegen de hoogte van het griffierecht niet op de juiste wijze zijn ingediend.

Uiteindelijk heeft het hof de geïntimeerde, Stichting Sociaal Fonds Taxi, ontslagen van instantie en de appellanten veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 447,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 5.114,- aan verschotten. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de noodzaak voor partijen om bezwaar te maken tegen beslissingen omtrent griffierechten indien zij het daar niet mee eens zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.848/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2948019 CV EXPL 14-5421)
arrest van de eerste kamer van 23 juni 2015
in de zaak van

1.[appellante 1],

gevestigd te Groningen,
2.
[appellante 2],
gevestigd te Groningen,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. W. Coppoolse, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Sociaal Fonds Taxi,
gevestigd te Culemborg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
SFT,
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
18 juni 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 17 september 2014 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van SFT tegen de zitting van 24 maart 2015. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van SFT, met veroordeling van SFT in de kosten van beide instanties.
2.2
Op de eerst dienende dag is tegen SFT verstek verleend.
2.3
Het door appellanten verschuldigde griffierecht van € 5.114,- is niet, dan wel niet tijdig (dat wil zeggen: uiterlijk op 21 april 2015) voldaan.
2.4
Ter rolle van 28 april 2015 heeft mr. Heijlaerts zich gesteld voor SFT, waardoor het verstek is gezuiverd.
2.5
Aan [appellanten] is, conform art. 2.3.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr), gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de toepassing van de in art. 127a lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule. [appellanten] hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.6
Op de rol van 12 mei 2015 heeft SFT laten weten geen incidenteel appel in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter van 18 juni 2014.
2.7
Ten slotte is een datum voor arrest bepaald, te wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge art. 127a lid 2 Rv, in samenhang met art. 353 Rv, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, met veroordeling van de eisende partij in de kosten. Op grond van art. 127a lid 3 Rv laat de rechter toepassing van het tweede lid geheel of ten dele buiten toepassing indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.2
De advocaat van [appellanten] heeft bij brief van 21 april 2015 aangegeven dat zij niet langer voor [appellante 1] optreedt, nu deze vennootschap inmiddels is gefailleerd en dat zij tevens niet langer voor [appellante 2] optreedt, doch uitsluitend voor Bakker. Het hof overweegt dat het griffierecht is bepaald aan de hand van de partijen die op de appeldagvaarding staan vermeld en op grond van de hoogte van het bedrag dat in geschil is. Tegen de beslissing inzake de vaststelling van het griffierecht is niet op de in de wet voorziene wijze bezwaar gemaakt. Het hof laat in het midden of een dergelijk bezwaar effect zou sorteren. Het hof ziet in de bezwaren van thans uitsluitend Bakker tegen de hoogte van het griffierecht die klaarblijkelijk aanleiding hebben gegeven om in het geheel geen griffierecht te voldoen, geen grond om met toepassing van de in art. 127a lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule het door de wet voorziene gevolg van niet tijdige betaling van het griffierecht achterwege te laten.
3.3
Met toepassing van art. 127a lid 2 Rv zal SFT dan ook van de instantie worden ontslagen en zullen [appellanten] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
ontslaat SFT van instantie (de procedure in hoger beroep);
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van SFT tot aan deze uitspraak vast op € 447,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 5.114,- aan verschotten.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 juni 2015.