In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, drie rechtspersonen gevestigd in Groningen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de niet-tijdige betaling van het griffierecht van € 5.114,- door de appellanten, die op 21 april 2015 voldaan had moeten zijn. De advocaat van de appellanten heeft aangegeven niet langer op te treden voor twee van de drie appellanten, die inmiddels gefailleerd zijn. Ondanks deze omstandigheden is er geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de hoogte van het griffierecht, wat volgens de wet vereist is.
Het hof heeft overwogen dat, op basis van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de gedaagde van de instantie moet worden ontslagen indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. De appellanten hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over de toepassing van de hardheidsclausule, die in artikel 127a lid 3 Rv is neergelegd. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de bezwaren van de appellanten tegen de hoogte van het griffierecht niet op de juiste wijze zijn ingediend.
Uiteindelijk heeft het hof de geïntimeerde, Stichting Sociaal Fonds Taxi, ontslagen van instantie en de appellanten veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 447,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 5.114,- aan verschotten. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de noodzaak voor partijen om bezwaar te maken tegen beslissingen omtrent griffierechten indien zij het daar niet mee eens zijn.