In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006. De belanghebbende, een boekhouder, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 34.792. De rechtbank had de aanslag verminderd tot € 31.506, maar belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gebaseerd op een boekenonderzoek en stelde dat de belanghebbende een Ziektewetuitkering van € 11.968 had ontvangen, die niet in de aangifte was opgenomen. Daarnaast was er een correctie van € 24.849 door de inspecteur opgelegd, wat leidde tot de hogere aanslag. Tijdens de zitting op 9 december 2014 was belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was vertegenwoordigd.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven bij het aanleveren van relevante stukken. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de UWV-uitkering in een eerder jaar al was belast. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.